Onderweg naar de herberg

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 159 / 220 »»
[1] Echter ook de waard van de grote herberg aan de heerweg, die naar Tyrus en ook naar andere steden aan de zee leidde, was nog aanwezig bij de waard in het dal; want de Romeinen waren van hier de leidende weg naar het noorden ingeslagen, via welke men in Galilea komt -welke weg ook Rafaël met de jongeren had genomen -en daarom was het voor de herbergier aan de zuidelijke heerweg niet zo nodig om zich naar huis te haasten. Maar aangezien Ik met de leerlingen deze weg moest nemen om in de plaatsen te komen die Ik deze keer uitgekozen had, trok de waard, die nu al bijna zestien dagen niet thuis was geweest, nu met ons mee en vroeg Mij van tevoren alom de genade, op deze dag in zijn huis van zijn gastvrijheid gebruik te willen maken.
[2] En Ik zei tegen hem: 'Daar kun je wel verzekerd van zijn. Maar overnachten zullen we niet bij jou; want Ik moet Mij haasten om vandaag nog een heel stuk verder te komen, omdat er nog belangrijk werk op Mij wacht!'
[3] De waard was met dit antwoord tevreden en vroeg Mij of hij misschien vooruit moest gaan, zodat bij Mijn aankomst alles in gereedheid zou zijn en Ik dan niet te lang zou hoeven te blijven.
[4] En Ik zei: 'Heel goed, vriend, - als jij aanzienlijk veel sneller kunt lopen, kun je wel vooruitgaan; want wij lopen allemaal in een rustig tempo. En omdat je van zo'n goede wil bent wil Ik dat jouw voeten hun dienst niet weigeren, probeer dus maar hoeveel sneller jij gaat dan wij!'
[5] Hierop begon de waard, die een grote man was en lange benen had, zijn pas sterk te versnellen en lag na een half uur zover op ons voor, dat wij hem helemaal niet meer konden zien; en zo kwam hij dan ook ruim een uur eerder dan wij in zijn herberg aan.
[6] Toen hij echter thuis kwam, begonnen de zijnen hem eindeloos te vertellen van alle schrik en angst die zij tijdens zijn afwezigheid hadden moeten doormaken; in het bijzonder had de ware vuurstorm van deze nacht, waardoor ook verscheidene huizen in de omgeving heel erg waren toegetakeld, hen, en alle bewoners van het dorp zo bang gemaakt, dat ze daardoor geheel bewusteloos en bijna doodgegaan waren.
[7] Maar de waard zei: 'Daar weet ik alles van en wij zullen daarover praten wanneer het daar de juiste tijd voor zal zijn; maar nu is er iets belangrijkers te doen! Over ongeveer een uur komt de grote Heer en Meester met Zijn leerlingen hier aan, zorg daarom nu voor een goed en rijkelijk middagmaal voor minstens veertig personen -haast je, zodat Hij, als Hij komt, alles in gereedheid vindt! Want jullie weten allemaal wat voor grote weldaad Hij ons huis vorig jaar bewezen heeft, en daarom is het nu ook onze hoogste plicht om Hem zo goed mogelijk metterdaad onze dank te betonen!'
[8] De waard had dit nog maar nauwelijks gezegd, of jong en oud begon direct aan te pakken, en weldra werd alles zo geregeld dat wij bij onze aankomst reeds een rijk en welbereid middagmaal aantroffen.
[9] Onderweg naar de genoemde herberg had zich evenwel niets bijzonder vermeldenswaardigs voorgedaan en daarom is het ook niet nodig om daar speciaal iets over te vermelden. De leerlingen spraken met elkaar over alles wat er in deze dagen in en rond Jeruzalem was voorgevallen en vroegen Mij ook al gauw om een nadere toelichting op het een of ander, die Ik hun ook gaf; en zo werd deze anders wat saaie weg in een echt opgewekte stemming afgelegd.
[10] Ongeveer een paar morgens land vóór de herberg zaten twee echte beroepsbedelaars, die ons om een aalmoes vroegen.
[11] Maar Ik zei tegen hen: 'Het is niet mooi van jullie om hier te bedelen; want jullie hebben geen aalmoes nodig! Waarom hebben jullie eigenlijk jullie huizen en stukken grond in de buurt van Samaria voor veel geld verpacht en het geld vervolgens tegen woekerrente op de wisselbank gezet; jullie zijn rijke mensen geworden en bedelen nu in arme kledij in een vreemde streek, zodat jullie je grote woekerrente uitsparen en ook de echte armen van deze streek nog ontnemen wat hun toekomt! Hebben jullie als joden dan niet uit de wet vernomen, dat men God boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben? Is dat leven en handelen volgens de wet, wanneer men doet zoals jullie nu doen? Sta beiden op van deze plek, jullie huichelaars en bedriegers, anders zal het jullie slecht vergaan!
[12] Alleen wie werkelijk arm en ook niet meer tot werken in staat is, vanwege zijn hoge leeftijd of vanwege verlamming van zijn ledematen of zijn geest, heeft van God het recht om aanspraak te maken op de barmhartigheid van zijn rijkere medemensen. En wie hem iets geeft, die zal God het ook vergelden, en voor degene die het ontvangt zal Hij de gave zegenen en hem ook het loon geven voor zijn geduld, waarmee hij zijn echte armoede verdragen heeft. Als God echter ook de barmhartigheid zal belonen van degene die jullie in zijn onwetendheid een aalmoes aangereikt heeft omdat hij jullie voor echte armen hield, dan zal Hij jullie als bedriegers en huichelaars des te meer en scherper tuchtigen hier en aan gene zijde.
[13] Er staat ook geschreven: 'Wie goed van hart is en een profeet en leraar loon geeft en hem een offer brengt, zal later ook het loon van een profeet ontvangen!' Zijn jullie dan soms profeten, verlicht door Gods geest, om als een licht uit de hemelen de mensen op aarde voor te lichten, die in de nacht van hun zonden wandelen? O, dat zijn jullie nooit geweest, alhoewel jullie om meer aalmoezen van de lichtgelovige mensen te vangen, je al verscheidene keren als zodanig hebben voorgedaan, zonder dat jullie in God geloven, omdat jullie allebei al lang het geloof van de blinde Sadduceeën hebben! Maar daarom zijn jullie des te meer strafbaar, omdat jullie hier de echte armen van deze streek ontnemen wat hun toekomt! Sta dus maar gauw op en ga weg van hier, anders zullen jullie de macht leren kennen van Degene die dit nu tegen jullie gezegd heeft!'
[14] Hierop stonden de beide bedelaars snel van hun bedelplaatsen op, omdat ze zich heel erg geraakt voelden.
[15] En één van hen, die Mij in zijn gemoed gelijk begon te geven, zei (een bedelaar): 'Heer! U moet een grote wijze en zelfs een profeet zijn, omdat u langs een andere weg niet zo gemakkelijk te weten had kunnen komen, hoe het met ons gesteld is. Wat mij betreft dank ik u voor deze terechtwijzing en geef u hier ook getrouwen openlijk mijn belofte, dat ik niet alleen nooit meer zal bedelen, maar alle armen in deze streek met mijn vermogen zal gedenken en hun tienvoudig zal vergoeden wat ze door mij tekort gekomen zijn. Maar als u een profeet en dus een vriend van God bent, vraag dan ook voor mij dat Hij mij mijn zonden vergeeft!'
[16] Ik zei: 'Ga heen en handel volgens de belofte die je Mij nu gedaan hebt, dan zullen jouw zonden je vergeven zijn!'
[17] Nu zei ook de tweede: 'Kan ik ook vergeving van mijn zonden verwachten als ik doe wat mijn buurman wil doen?'
[18] Ik zei: 'Jij moet wel een veel groter offer brengen, als jij vergeving van je zware en vele zonden wilt verkrijgen; want jouw buurman heeft het vermogen dat hij bezit op een eerlijke manier geërfd, maar jij hebt je vermogen als een straatrover naar je toe gegraaid, door arme weduwen en wezen op de schandelijkste wijze af te persen. Zorg dus dat je die schuld in de ogen van God en de mensen zult vergoeden en delgen; want anders zulje geen vergeving van je zonden verkrijgen!'
[19] Toen de tweede dit oordeel van Mij vernomen had, raakte hij erg in verlegenheid en zei tenslotte: 'Dan zal er voor mij niets anders overblijven dan zelf een echte bedelaar te worden.'
[20] Ik zei: 'Dat zal niet nodig zijn zolang jij nog voldoende krachten bezit om te werken! Ga heen en werk, dan zul je je dagelijks brood hebben!'
[21] Nu zei de eerste en beste van beiden: 'Laten we nu gaan en volg ook jij de raad van deze ware profeet op; en als je alles gedaan hebt, zal ik je opnemen en werk geven!'
[22] En Ik zei: 'Wat hij bij jou zal vinden, wanneer hij alle schade die hij aangericht heeft weer goedgemaakt zal hebben, dat zul jij te zijner tijd ook bij Mij vinden! Maar ga nu en handel overeenkomstig jullie aan Mij gedane belofte!'
[23] Daarop bogen deze beide bedelaars en trokken in snel tempo over de bergen naar hun land.
[24] Wij gingen nu echter ook verder en bereikten weldra de grote herberg. Toen wij die naderden, ontdekte de buitengewoon vriendelijke waard ons ook al en hij kwam ons met open armen tegemoet. Toen hij ons bereikt had, bedankte hij Mij voor de genade, die zijn huis door Mijn bezoek ten deel was gevallen.
[25] En Ik zei tegen hem: 'Ja, over jouw huis is nu werkelijk een groot heil gekomen. Maar het was niet nodig geweest om een kalf te slachten om voor Mij en Mijn leerlingen een middagmaal te bereiden, want Ik kijk alleen naar een edel hart en naar een volkomen goede wil; waar Ik dat aantref, zoals bij jou, daar zijn geen geslacht en gebraden kalf en nog verscheidene andere welbereide spijzen nodig. Maar jij hebt dat uit vreugde gedaan, omdat je wist dat Ik vanmiddag jouw gast zou zijn, en daarom neem Ik jouw geschenk dan ook met vreugde aan. Maar lang zullen wij ons niet in jouw huis ophouden, aangezien wij nog een lange weg voor ons hebben.'
[26] De waard zei: 'O Heer en Meester, alles geschiede naar Uw wil en welbehagen! Ik was met mijn gezin echter een beetje bang geworden dat U misschien toch een andere weg ingeslagen zou zijn; want volgens mijn berekening had U met de leerlingen al ruim een half uur geleden hier kunnen aankomen.'
[27] Ik zei: 'Dat zou ook gebeurd zijn, als Ik jullie heerweg niet van een reeds lang bestaande onzuiverheid had moeten reinigen. Een dergelijk goed en noodzakelijk werk heeft ons enigszins opgehouden en zodoende moest Ik hier een beetje later aankomen; maar toch ben Ik, zoals altijd, op het juiste tijdstip aangekomen.'
[28] De waard zei: 'Maar, Heer en Meester, waarom wilt U zich dan bezighouden met het gewone werk om de wegen schoon te maken -want dat is werk voor onze minste knechten?'
[29] Ik zei: 'O vriend! Als Ik jullie levensweg niet zou reinigen, vegen en ordenen, dan zou het met het heil van jullie zielen gebeurd zijn! Ik ben dus een heel belangrijke, goede en echte bouwer en schoonmaker van wegen. Waar Ik de wegen niet baan en reinig, daar zijn ofwel helemaal geen wegen, of als er al schijnbare wegen zijn, dan zijn die toch zo vol vuil en modder dat geen reiziger daarop vooruit kan komen, maar genoodzaakt is om te keren of onderweg in het vuil om te komen. -Begrijp dit beeld goed, dan zal het je wel duidelijk worden hoe en waarom Ik een wegenbouwer en ware wegenmeester ben!'
[30] De waard begreep het beeld weliswaar niet, maar Mijn leerlingen hadden het hem al gauw uitgelegd, waarna wij vervolgens het huis binnen gingen en daar het welbereide maal tot ons namen. De wijn maakte de waard en zijn gezin heel monter en welbespraakt, waardoor hij Mij dan ook zijn warme dank voor die zuivering van de weg betuigde. Wij bleven hier al met al ongeveer anderhalf uur, onderrichtten de mensen van de waard over veel dingen en trokken verder .
«« 159 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.