Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos (7.6.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 177 / 220 »»
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, jouw vlees heeft je dit niet geopenbaard! Maar laten we het hier voorlopig niet meer over hebben; later zullen we er wel weer op terugkomen! Maar vertel ons nu, Kado, over een gebeurtenis die jou tweejaar geleden op Patmos overkomen is!'
[2] Toen Ik dat tegen Kado gezegd had, zei hij: 'Beste Heiland, Heer en Meester, wat mij drie keer achter elkaar op Patmos overkomen is, en wel met name op ons grote landgoed, is op zichzelf wel heel gedenkwaardig en opmerkelijk; maar elk woord uit Uw mond is toch nog onuitsprekelijk veel gedenkwaardiger en opmerkelijker dan duizend zulke belevenissen als die van mij, hoe goed en waarheidsgetrouw ze ook verteld worden. Als ik die gebeurtenis enigszins uitgebreid vertel, ontneem ik U de tijd waarin U ons in Uw genade heel veellevenwekkende dingen had kunnen schenken!'
[3] Ik zei: 'Het voornaamste heb Ik jullie al gezegd en voor veel andere dingen zal er ook nog tijd gevonden worden; want wij hebben vijf uur de tijd, voordat het nodig is dat wij onze ledematen wat rust geven. Jij kunt ons jouw belevenis dus heel openhartig en uitgebreid vertellen, want Ik weet, dat jij een goede spreker bent.'
[4] Kado zei: 'Omdat U, o Heer en Meester, het wilt, zij het zo in Uw naam! Om deze kwestie voor alle aanwezigen aanschouwelijker en duidelijker weer te geven, zal het nodig zijn om ook iets meer te vertellen over het gebied, waar dat wonderbaarlijke mij overkomen is, aangezien sommigen van de aanwezigen zich waarschijnlijk geen voorstelling kunnen maken van dit eiland, dat voor het grootste deel nog ons bezit is. En nu dus ter zake!
[5] Het eiland waar hier sprake van is behoort weliswaar tot de kleine, maar is groot genoeg om een paar honderd actieve mensen heel goed te voeden. Weliswaar is dit eiland net als veel andere Griekse eilanden bergachtig, maar het is vruchtbaar, wanneer het goed bewerkt wordt. De wijn is goed, en ook de vijgen, dadels en nog een groot aantal andere boomvruchten. Met de akkerbouw en de veeteelt ziet het er niet zo goed uit; maar in plaats daarvan is de visvangst rond het hele eiland heel rijk te noemen. Dat was nu even een algemeen overzicht van het eiland Patmos.
[6] Ons voornaamste grondbezit op dit eiland bevindt zich in het zuidoosten. Het is een klein dorp, dat helemaal langs de zee gebouwd is, die daar een kleine inham heeft. Landinwaarts achter het dorp verheft zich een gebergte dat niet hoog of steil is, en dat voor het merendeel met wijnstokken en olijfbomen beplant is; aan de oostkant wordt het wat hoger, en waar het helemaal tot aan de zee reikt is het het hoogst en loopt dan tamelijk steil af naar de zee.
[7] Op deze hoogte bevindt zich een oude en nog buitengewoon stevig gebouwde toren, die ook ons eigendom is; die hebben wij voor een deel veranderd in een heel aangename woning, en de onderaardse, zeer ruime kelders ervan tot een wijnkelder verbouwd.
[8] De toren is waarschijnlijk nog door de Foeniciërs gebouwd. Waarvoor zij hem wellicht gebruikt hebben is wel wat moeilijk te raden, aangezien hij naar zijn vorm te oordelen ofwel een vuurtoren of een tempel, of misschien een soort gevangenis voor misdadigers en evengoed ook een depot of bewaarplaats van allerlei soort geroofde goederen kon zijn. Kortom, dat behoort nu al tot een grijs verleden, en het zou nauwelijks de moeite waard zijn om de reden te achterhalen, waarom de Foeniciërs wellicht ooit onze toren gebouwd hebben.
[9] Maar, zoals gezegd, biedt hij nu door zijn nieuwe inrichting ten eerste een prachtig uitzicht tot ver over land en zee en dient hij daarom tot een zeer aangename woning, en ten tweede dient hij voor het bewaren van wijnen en ook andere vruchten. Op het hoogste punt is een grote lichtschaal van brons geplaatst, die in donkere en stormachtige nachten met pek en nafta gevuld en aangestoken wordt, zodat schippers in nood reeds van verre kunnen zien in welke richting ze moeten koersen om een veilige en vrijwel nooit door stormen geteisterde inham te kunnen bereiken. Dat was een noodzakelijke beschrijving van het gebied, en nu kan ik dan ook wel beginnen met het vertellen van de zeldzame gebeurtenis die ik meegemaakt heb.
[10] Twee jaar geleden, zo ongeveer in dit jaargetijde, bevond ik mij met mijn gezin en enkele dienaren op de beschreven plaats en had juist het grootste en beste deel van de goede oogst onder dak gebracht. En aangezien het na gedane arbeid goed rusten is, rustten wij dan ook op een mooie avond op het ruime bordes van ons torenhuis en keken vandaar naar de zee met haar golvenspel, de vissersboten die op de zee ronddobberden, waarvan er ook enkele met hun vangst stevig naar de oever roeiden, en zo was er bij de ondergaande zon nog veel bijzonders te bekijken, wat onze zee steeds in rijke mate oplevert.
[11] Zo zaten wij heel vrolijk zo lang bij elkaar, tot de nacht zich met haar sterrengewaad helemaal over de zee en het land had uitgestrekt. De zee werd toen ook zo volkomen rustig, dat wij ver weg in haar rustige spiegel de sterren bijna net zo zuiver zagen stralen als ze aan het hoge en wijde firmament te zien waren. Omdat het nu wat koel begon te worden, ging mijn gezin het huis binnen; ikzelf bleef echter nog met een paar dienaren op het bordes en sprak met hen over allerlei zaken en bezigheden, die de volgende dag ons zou bieden.
[12] Toen ik nog zo in gesprek was, maar intussen mijn blik toch over de wijde rustige vlakte van de zee liet dwalen, om te zien of er niet hier of daar iets te ontdekken viel waar men meer aandacht aan zou kunnen wijden, zag ik vanuit het oosten een sneeuwwit wolkje snel op ons eiland afkomen. En hoe dichterbij het kwam, des te helderder en groter werd het. Heel dicht bij het eiland werd het zo helder, dat de zee door het licht ervan in de wijde omtrek zo sterk verlicht was, dat men alles veel nauwkeuriger kon onderscheiden dan bij het licht van de volle maan.
[13] Toen het genoemde wolkje het eiland helemaal bereikt had, verhief het zich plotseling tot op dezelfde hoogte als ons torenhuis. Op het moment dat het zich verhief was het echter hemelsbreed nog zo ver van ons torenhuis verwijderd, dat men een uur nodig gehad zou hebben om de plaats te bereiken waarboven het lichtende wolkje, dat nu rustig zwevend stilstond, zich bevond.
[14] Het wolkje stond echter maar een korte tijd stil; daarna begon het nogmaals te bewegen, het kwam recht op ons torenhuis af, wat mij en mijn beide dienaren geen aangenaam gevoel gaf, en wij achtten het raadzaam om zo snel mogelijk het huis in te vluchten en af te wachten wat er tenslotte allemaal nog uit dit verschijnsel zou voortkomen.
[15] Wij hadden nog maar nauwelijks de grote kamer bereikt, of het wolkje was al bij het torenhuis en verspreidde door zijn sterke straling een bijna daghelder licht in het hele huis, dat helemaal door het wolkje omhuld was. Wij waren met velen in huis, allemaal moedige en heel koelbloedige lieden, en toch durfde niemand naar buiten te gaan om te onderzoeken wat er toch aan de hand was met dat wonderlijke wolkje. Ja, nieuwsgierigheid en vooral mijn weetgierigheid spoorden ons aan om naar buiten te gaan en te onderzoeken hoe ver het wolkje zich over het huis uitgespreid had, maar toch konden wij onze vrees niet zover meester worden, dat wij onze nieuwsgierigheid en weetgierigheid hadden kunnen bevredigen.
[16] Het wonderlijke wolkje bleef nu onveranderlijk om ons huis hangen en week noch naar links noch naar rechts, en wij werden erg bang, zodat wij het gereedstaande avondmaal niet durfden te gebruiken.
[17] Een oude, trouwe dienaar van mijn huis, die heel vertrouwd was met de zee en de uiteenlopende verschijnselen daarvan, zei na lang nadenken: 'Daar schiet me iets te binnen! Een schipper uit Palestina, die hier aanlegde en wijn en zoet water in zijn schip laadde, heeft mij een jaar geleden verteld dat het nu in het rijk der joden leek alsof de oude god Zeus met alle andere goden de Olympus wilde verlaten en daar ergens zijn residentie wilde oprichten.
[18] Hij, de schipper, had in een plaats in dit rijk zelf mensen gezien en hen ook geobserveerd -en hij vertelde: wat deze mensen maar willen en uitspreken, gebeurt dan ook onmiddellijk. Enkel door het woord genezen ze de meest kwaadaardige ziekten, blinden worden ziende, doven horen, lammen en kreupelen en jichtlijders, jonge en oude, krijgen rechte ledematen en springen rond als herten en gazellen, en zelfs overledenen krijgen een nieuw leven. Behalve dat worden er nog duizenden andere nooit gehoorde wonderdaden verricht, enkel door de wil en het woord van deze godmensen.
[19] Wie kunnen deze mensen anders zijn dan alleen de hoge goden?! De aardse mensen hebben in onze tijd ieder geloof in de goden verloren, en de aanzienlijken hebben zich al sinds lange tijd in de armen geworpen van verschillende filosofen en wijsgeren en ieder bestaan van de goden tot een inhoudsloze fabel gemaakt, die zelfs voor het gewone volk nauwelijks meer deugt; maar de hoge goden hebben zich nu waarschijnlijk weer eens opnieuw ontfermd over de blinde en ongelovige mensen en zijn nu in het nog meest gelovige rijk van de joden in mensengedaante naar de aarde afgedaald, om hun te tonen dat zij, de eeuwigen, blijven bestaan, ondanks het feit dat ze nu al door ontelbaar vele wijsgerige atheïsten volkomen geloochend worden. Heel veel Grieken en Romeinen reizen er nu heen en overtuigen zich nu zelf van deze wonderbaarlijke waarheid.
[20] Welnu -sprak mijn oude, trouwe dienaar verder -, kan het niet zo zijn dat de goden, die nu in het rijk der joden zetelen, ons in dit lichtwolkje een of andere beschermgeest gezonden hebben, omdat wij toch nog iets van het oude geloof bezitten en het ook voorzover mogelijk nog beoefenen, om zodoende ook ons een teken te geven van hun bestaan op aarde? Dat is nu zo mijn mening en het kan ook meteen als een volle waarheid beschouwd worden, omdat het verhaal van die schipper mij nu voor het eerst sinds een jaar te binnen is geschoten, terwijl ik het me anders waarschijnlijk nauwelijks ooit weer herinnerd zou hebben. Dit wolkje heeft kennelijk mijn herinnering wakker gemaakt.'
[21] Toen mijn dienaar uitgesproken was, kregen wij moed en gingen naar buiten om ons wolkje te bekijken. Maar wij waren nog maar nauwelijks buiten, of het wolkje verhief zich en trok zich heel snel weer terug naar waar het vandaan gekomen was. Wij keken het wolkje net zo lang na, tot het in de verte helemaal uit onze ogen verdween. Daarop gingen wij nadenkend gestemd weer het huis binnen, aten welgemoed ons maal en begaven ons daarna spoedig te ruste.'
«« 177 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.