Over het houden van feestdagen Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen. (12.7.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 197 / 220 »»
[1] Toen de ochtend aanbrak was Ik met de twaalf alweer op de been en zei tegen Petrus: 'Wat vind je: aangezien het vandaag de dag vóór de sabbat is, waar de oude joden die hier in deze plaats wonen groot belang aan hechten -moet Ik vandaag werken tot heil van de mensen of zullen wij deze dag het werk laten rusten?'
[2] Petrus zei: 'Heer, hoe kan ik als zwak, zondig mens U hierin raad geven? Want U alleen weet het beste wat juist is! Maar de zon is nog niet opgegaan, en U kunt met Uw wil nu alles verrichten, voordat de zon deze plaats zal verlichten; en om de oude joden niet te ergeren kunnen wij vervolgens deze voorsabbat houden tot de zon helemaal is ondergegaan. Deze dag verbiedt echter niet om te spreken en onderwijzen, alhoewel de joden veel waarde aan deze dag hechten omdat zij geloven dat het de geboortedag van Mozes is.'
[3] Ik zei: 'Dat is nou juist waarom Ik nu met jullie praat en Ik vraag dan ook aan jullie of jullie zelf enig belang hechten aan de dag van Mozes?'
[4] Petrus zei: 'Heer, wij hechten belang aan de leer van Mozes, maar niet aan zijn dag; het is immers toch niet bewezen of het wel de dag van de grote profeet is!'
[5] Ik zei: 'Weliswaar is deze dag wel die van de profeet, maar dat moet ons niet in het minst verhinderen om vandaag zoveel mogelijk bezig te zijn, om die oude droomuitleggers uit hun waan te wekken en hun hun dwaasheden duidelijk te maken. Laten we nu weer naar buiten gaan terwijl alle anderen nog rusten, dan zullen we zien wat er vandaag allemaal te doen valt!'
[6] Daarmee waren de leerlingen tevreden en wij begaven ons direct naar buiten, een heuvel op, vanwaar men heel Essea en de uitgestrekte muren en burchten van de Essenen kon overzien. Vanaf de heuvel zag men ook de wegen die van veel kanten naar Essea leidden, en op de meeste daarvan zag men veel mensen naar deze plaats trekken, waar zij hulp zochten. En zo kwam er al gauw veel volk deze plaats binnen; maar onze herberg werd voor ons vrijgehouden.
[7] Wij keken een poosje hoe de mensen naderbij kwamen, en het scheen de leerlingen toe dat de mensen maar heel langzaam vooruit kwamen.
[8] En de leerling Simon en Jacobus de oudste* (* Hiermee wordt Jacobus, zoon van Zebedeus bedoeld. Jacobus, zoon van Alfeus, wordt 'de kleine' genoemd.) zeiden: 'Heer, met een dergelijk tempo hebben deze mensen van daar tot Jeruzalem zeven tot acht volle dagen nodig, terwijl wij tot hier inclusief het oponthoud onderweg maar twee dagen nodig hadden. Hoe konden wij eigenlijk zo snel hierheen komen, terwijl andere mensen, die zich bovendien nog door verschillende lastdieren laten dragen, daar opvallend meer tijd voor nodig hebben? Zijn wij soms zo nu en dan door onzichtbare machten gedragen?'
[9] Ik zei: 'Dat zou bij ons op de eenzame, lange weggedeelten heel goed het geval geweest kunnen zijn, zoals dat ook het geval was toen wij het uitgestrekte gebied aan de Eufraat en het bovenste deel van Syrië doorgetrokken zijn; want met de gewone manier van lopen zouden wij voor die reis veel meer tijd nodig gehad hebben. Wanneer jullie later in Mijn naam zullen reizen, zullen jullie je ook met grotere snelheid kunnen voortbewegen over verlaten, uitgestrekte gebieden op aarde, waar geen dorpen zijn en geen mensen wonen.
[10] Hierop vroeg Andreas: 'Heer, wanneer ik de mensen die hier al sinds enkele dagen verblijven omdat ze hulp zoeken op zou kunnen tellen bij al deze nieuw toestromende mensen, dan zouden het er wel enkele duizenden kunnen zijn! Als U daar overeenkomstig Uw liefde en erbarming iedereen zult helpen die hulp bij U zoekt, zullen wij hier vele dagen druk bezig zijn; want volgens mijn ervaring stromen er bijna elke dag zoveel mensen hier naartoe om hulp te zoeken. Wat dat betreft zullen de Essenen ook moeilijk te helpen zijn; want ze hebben een wereldwijde bekendheid gekregen, die nu maar moeilijk in één keer uit te roeien zal zijn.
[11] Ik zei: 'Jij denkt en spreekt nu nog als een gewoon mens! Heb je dan niet gehoord wat Ik de overste van de Essenen gisteren beloofd heb? Toen Ik jullie voor Mij uit de wereld in zond, heb Ik jullie allemaal toch ook de macht gegeven om zieken te gen~zen, boze geesten uit te drijven en de armen het evangelie te verkondigen -en jullie hebben je van de waarheid van die macht die je van Mij ontvangen hebt herhaalde malen daadwerkelijk kunnen overtuigen, omdat jullie door in Mijn naam jullie handen op te leggen alle ziekten hebben kunnen genezen, behalve die maanzieke jongeman, vanwege gebrek aan het juiste geloof.
[12] Als Ik jullie nu zo'n macht heb kunnen verlenen, zal Ik die dan de Essenen niet ook kunnen geven, omdat ze zich immers in alle ernst hebben voorgenomen om op aarde een hemelburcht, vrij van alle wereldse belangen, voor Mij te bouwen? En als zij een dergelijke macht van Mij zullen ontvangen -en in feite al hebben ontvangen -zullen zij ook hun oude wereldwijde reputatie niet hoeven uit te roeien, maar moeten die wel in een ander en waarachtig licht plaatsen; daarom zullen wij hier ook niet lang hoeven te blijven om al die vele hulp zoekende mensen -als het ware ieder afzonderlijk -te helpen. Zij zullen ook door Mij geholpen worden, doordat de Essenen hen in Mijn naam altijd zullen kunnen helpen. Kijk, je maakte je zorgen voor niets!
[13] Laten er bij deze gelegenheid nu maar heel velen hiernaartoe komen, zodat zij op de hoogte raken van de nieuwe en ware instelling van deze plaats! Via hen zal dat dan weldra gemakkelijk wijd en zijd in het ware licht bekend worden, en het zal helemaal niet nodig zijn om van hieruit boden naar alle windstreken te sturen, die de mensen met hun verkeerde inzichten van hun oude bijgeloof zouden moeten bevrijden. Wanneer het er nu zo en niet anders mee gesteld is, hoeven wij ons helemaal geen zorgen te maken over de vele mensen die hiernaartoe trekken.'
[14] Hierop zei Petrus: 'Heer, wat U nu gezegd hebt is duidelijk, en wij zijn er allemaal ten zeerste van overtuigd dat het in volle waarheid zo zal gaan! Maar hoe zal het gaan met het opwekken van de vele dode kinderen en andere mensen? Want als die niet opgewekt worden, zullen de Essenen toch nog in hun oude nood verkeren; maar als ze opgewekt worden, waartoe U natuurlijk in staat bent, dan zullen er weldra nog meer mensen met hun doden hierheen komen en deze Essenen, die nu bekeerd zijn, dwingen hun doden weer op te wekken. -Hoe zal dat nu voorkomen kunnen worden?'
[15] Ik zei: 'Ook daar zal voor gezorgd worden, en jullie hoeven je daar geen van allen bezorgd om te maken of te bekommeren! Maar het is goed dat deze plaats zo afgezonderd ligt van andere plaatsen; daarom kan hier ook veel gedaan worden waarvoor andere plaatsen in deze tijd niet geschikt geweest zouden zijn. En daarom zal ook dat, maar voor de laatste keer, met de doden gedaan kunnen worden. Hoe en op welke manier, dat weet Ik wel en jullie hoeven je daar dan ook niet druk om te maken!'
[16] Daarmee waren Mijn oude leerlingen dan ook tevreden; alleenjudas Iskariot wilde nog iets opmerken.
[17] Maar onze Thomas viel hem direct in de rede en zei: 'De Heer heeft gesproken en daarna moeten wij pas spreken wanneer Hij het ons vraagt, anders moeten wij alleen maar zwijgen en luisteren!'
[18] Judas Iskariot zei: 'Waarom spreken de anderen dan, die Hij daar toch ook niet om gevraagd heeft?'
[19] Thomas zei: 'Dat gaat ons allebei weer niets aan; want wij kunnen niet weten of zij niet innerlijk door de Heer daartoe uitgenodigd zijn. Want in aanwezigheid van de Heer gebeurt er niets helemaal zonder Zijn wil, aangezien Hij ook de Heer van onze gedachten, wensen en begeerten is en voor altijd zal blijven. Maar het zal niet goed gaan met degene die geen acht slaat op de stem en de wil van de Heer in zijn eigen hart, als hij die wel hoort, maar zich er niet naar richt. Zo denk ik erover, maar ook dat heeft de Heer in mijn hart gelegd; want wij mensen kunnen vanuit ons eigen wezen niets denken en zeggen wat werkelijk goed is.'
[20] Daarop zei judas Iskariot niets meer en keek samen met ons naar de tamelijk kale omgeving, die echter door de toestroom van talrijke mensen nu toch heel levendig was en daarom, als op een heldere ochtend, steeds heel verkwikkend was om te zien.
«« 197 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.