De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 50 / 220 »»
[1] Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij allemaal Maria van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw duidelijk opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig naar ons toe.
[2] Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren, ging Agricola haar tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet werd.
[3] Zij (Maria van Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan mij hier zo 'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door alle mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben enkel maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij mij van de kwade geesten van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen gekomen om mij zo te laten eren!'
[4] Agricola zei: 'Luister, lieve Maria van Magdala! Wij allen, die uit Rome hierheen gekomen zijn, hebben heel veel aan jou te danken; want als jij ons die avond, ongeveer acht dagen geleden, niet de weg hierheen gewezen had en ons hier ook naartoe had gebracht, hadden wij misschien helemaal niet het eeuwig onschatbare geluk gehad om de Heer van al het leven en al het zijn persoonlijk te leren kennen, Hem als de enig ware God te erkennen en boven alles te leren liefhebben. Kijk, dat is dan ook de enige reden waarom wij je zo dankbaar zijn en voortaan ook zullen blijven; verwonder je er nu dus niet al te zeer over dat we jou zo vriendelijk tegemoet komen! Want wij achten dat onze plicht, omdat jij ons een zo onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.
[5] Wij hebben namelijk een goede staatswet, volgens welke degene die door een ander mens een groot en waar geluk heeft verkregen, die mens zijn leven lang in hoge mate dankbaar dient te blijven in houding, woorden en daden, ook wanneer de mens door wiens toedoen een ander zo'n groot geluk te beurt viel niet wist dat hij zijn medemens geluk zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich ook uit te strekken tot het nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk was.
[6] Wat zijn evenwel alle materiƫle aardse bezittingen die een mens door toedoen van een ander kan verkrijgen, vergeleken bij de zuiver geestelijke bezittingen die wij hier ontvangen hebben? Hierdoor hebben wij de enig ware God en door Hem onszelf, die verloren waren, en het ware leven van onze zielen gevonden, en dat is oneindig veel meer dan wanneer jij ons alle schatten van de wereld bezorgd had. En daarom zijn wij jou, omdat jij de voornaamste veroorzaakster daarvan was, ook voor altijd grote dank verschuldigd.
[7] Als jij arm zou zijn aan aards bezit, zouden we jou koninklijk belonen; maar aangezien je toch al zeer rijkelijk voorzien bent van de goederen van deze aarde, kunnen wij tegenoverjou onze dankbaarheid op geen andere wijze uitdrukken dan met onze vriendelijke, welgemeende en ongeveinsde woorden, zoals die in ons hart opgekomen zijn, en jij zult een dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou verplicht zijn, toch niet van de hand wijzen?'
[8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens op vriendelijke toon: 'Het is weliswaar erg mooi en vriendelijk van u edele Romeinen, dat u mij dankbaar wilt zijn en blijven voor het feit dat ik u toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo oneindig groot geluk, wat gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin komt mij om die reden geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de Heer en zelf was ik slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook alleen de Heer alle dank en eer verschuldigd! ,
[9] Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook wel dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als WIJ de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen bewijzen v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon overvloedig heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op het instrument waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten het vanwege de Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan ook, afgezien van de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een ziend dan wel slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer was, en ik ben van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden zal worden. Want als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart zou willen begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde die wij immers volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd zijn en zeker nog meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven deed toekomen?
[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in en ik laat mij dat door niemand betwisten; en nu wel het minst door jou, die de Heer uitverkoren heeft tot onze leidende geluksster en die wij daarom eer en ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus wat mijn goed recht is!'
[11] Maria van Magdala zei: 'Ja, ja, in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en prijzen, omdat Hij mij, een grote zondares, tot een blind en stom instrument heeft gemaakt! Want als ik geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet hierheen gebracht; want ik, een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben om dichtbij de Heer te komen, aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige goddelijke Wezen maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares, zoals ik was, het nooit waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon te naderen.
[12] Maar ten eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe leerlingen; ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel Jeruzalem is. En omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een goede herberg vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw dank, die mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u hier de hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen enkele dank toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier te bezorgen; ik kon er immers zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een dergelijke genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan de Heer, en denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend verzoek!'
[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken en hebt volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk waar het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, datje volkomen vervuld bent van de ware geest van deemoed, om welke reden jou ook alle zonden vergeven zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen zijn van de juiste geest van naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde tegenover Mij als ze jou in dankbare herinnering bewaren, ook al was jij slechts een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil.
[14] Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam iets goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen, omdat Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie voor de in Mijn naam bewezen hoogste levensweldaden te schande zullen maken en met ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik opgewekt heb, niet eert en hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en Meester niet en is Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen genade.
[15] Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter wille van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom moeten de leerlingen en profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe ze door Mij geroepen zijn. Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met liefde en echte dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf had opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling of profeet ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!
[16] Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als de Farizeeƫn en hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs wettelijk van de mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en rovers beschouwd worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande gemaakt worden! Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen, des te meer van de ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben.
[17] Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat kunnen jullie ook gemakkelijk; want als je Mijn gebod van de ware en zuivere naastenliefde in het juiste licht bekijkt, zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig mens het meeste gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!'
«« 50 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.