Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 58 / 220 »»
[1] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, afgaande op de verklaring die U nu hebt gegeven kan het onmogelijk anders zijn dan precies zoals U het ons nu uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen wij het weliswaar nog lang niet voldoende; maar wij geloven het zonder enige twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en Wijsheid Zelf het aan ons hebt laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als de Schepper van alle dingen moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor orde Uw werken geschapen zijn, en welk doel het een en ander moet dienen. Hoe het zodoende gesteld is met dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die aan ons mensen tot nu toe in het geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij alleen maar vernemen doordat U dat aan ons openbaart, en wij geloven alles wat U ons zegt, ook al zijn wij niet in staat om met ons verstand en nog minder met onze zintuigen in de volle diepte van Uw wijsheid door te dringen. Wij danken U voor deze meer dan grote openbaring.
[2] Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst kleine gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is.
[3] Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.
[4] Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet via dat zeer nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant, klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar goddelijke geest doordringen en daar één worden met de geest en daardoor ook in de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid, dat deze dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze aarde, en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de liefde tot God en de naaste, de deemoed en de zachtmoedigheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.
[5] Nu wij echter de reden kennen, en ook weten wat wij langs die weg heel zeker kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen!
[6] Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de wereldse materie die zich in het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt te zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.
[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!
[8] Maar nu, o Heer en Meester van eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag bezig! Ik weet wel dat U al een eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt geweten wat ik U nu zou willen vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten eerste omdat U het zo wilt, en ten tweede vanwege de anderen die hier zijn, opdat ze kunnen horen waar het nu verder over gaat.
[9] De vraag nu luidt: hebben de bewoners van andere aarden helemaal nooit iets gehoord en bezitten zij geen kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe komen ze daar aan? Zijn de mensen van andere aarden ook werkelijk mensen, of zijn ze alleen maar naar de uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk betreft nog in zekere zin dieren die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze aarde, waarbij ze geleid worden door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft gelegd, zoals wij dat hier bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij hun bijna een zekere mate van verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen toeschreven?
[10] Daarover, o Heer en Meester, nog graag een lichtje, dan zijn wij wat onze zielen betreft wel helemaal voorzien!'
«« 58 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.