De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 8 / 220 »»
[1] De eerste spreker zei nu weer: 'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist geoordeeld, als het er met de wonderbare Galileeër in volle ernst zo voorstaat als jij ons vanuit je goed gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw beschreven hebt; ook wij zijn overwegend de mening toegedaan, dat het met deze kwestie ook werkelijk zo gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak is het van onze kant als joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een nauwkeurig onderzoek in te stellen en eerst over veel dingen goed na te denken en te overwegen of er heimelijk op de achtergrond toch niet sprake is van iets, waardoor we uiteindelijk anders naar deze dingen moeten kijken dan iemand die zo totaal onder de indruk is van die wonderen, dat zijn gemoed en verstand er niet meer nuchter tegenover staan.
[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die welbespraakte jongeman onze mantels enkel door zijn woord en wil zo bliksemsnel van ons afnam, dat het gebeurd was voor we er erg in hadden en ook niet wisten waar onze mantels gebleven waren. Verder kwamen toen die zeven mannen, naar hun uiterlijk te oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze hoefden maar te wenken, of tot onze ontzetting stonden daar drie grimmige leeuwen! Kijk, dat zijn door mensen voortgebrachte won deren, wat niet te ontkennen valt. Wanneer nu die jongeman, die het ook niet aan wijsheid ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik ben Christus; mijn wonderdaad bewijst jullie dat!', zou jij hem dan direct aannemen als wat hij beweert te zijn? Of als één van die zeven mannen hetzelfde over zichzelf zou beweren, zou jij hem dan soms geloof schenken? Hebben Mozes en de nadere profeten na hem, zoals wij in de Schrift lezen, niet ook grote wonderen gedaan hoewel zij toch geen Christus waren?
[3] Nu doet de wonderbare Galileeër ook grote en voor iedereen hoogst opvallende wonderen, spreekt bovendien ook werkelijk zeer wijze woorden en zegt dat hij Christus is! Welnu, dat hij van zichzelf beweert, wat geen enkele andere wonderdoener van zichzelf beweerd heeft, bewijst nog niet voldoende dat hij ook werkelijk is waarvoor hij zich tegenover de mensen uitgeeft. Wij nemen het nu op grond van jouw getuigenis wel aan en geloven dat dat inderdaad het geval is; maar dat neemt niet weg, dat wij de kwestie toch nog altijd in alle opzichten moeten onderzoeken. Vinden wij daarbij nergens een ook maar een schijnbare tegenstrijdigheid, dan zullen wij ook onmiddellijk doen wat jij ons werkelijk zeer wijs en vriendelijk hebt aangeraden.
[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu nog niet kennen en die jou tot een diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht. Welnu, aan zoiets ontbreekt het ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf hebben hem, de beroemde Galileeër, slechts enkele keren persoonlijk in de tempel gezien en gehoord, en over zijn wonderdaden hebben wij alleen veel uit de mond van andere mensen gehoord; zelf waren wij slechts van heel weinig ooggetuigen, alleen maar van de genezing van een lamme en onlangs van die van een blindgeborene. En dat, vriend, is nu werkelijk niet meer voldoende, temeer daar wij vanavond die jongeman, die ook een Galileeër schijnt te zijn, en die zeven andere mannen ook wonderen hebben zien doen, waardoor het ons duidelijk is geworden, dat andere mensen ook in staat zijn wonderen te verrichten.
[5] Wat zijn wijze woorden betreft, ook die jongeman sprak zeer wijs, als een heuse profeet, en onze mantels konden ons niet beschermen tegen zijn scherpe blik; en zo kunnen wij tot nu toe nog altijd zeggen: wonderdaden noch wijze woorden en leringen zijn voor ons afdoende bewijzen, dat de Galileeër naar volle ernst en waarheid de beloofde Messias is, van wie geschreven staat dat hij Jehova, de Heer Zelf is.
[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke bewijs dat iemand door sterk gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke gedachten en geheime gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog veel meer, wat hij alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om iemand anders geen aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je toch een mens bent zoals wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit, waarom zou de Galileeër dan niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die ieder ander mens als een wonder moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot zo'n vermogen te komen totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens hebben, iemand anders daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven.
[7] Ooit bestonden er profetenscholen, waar alleen mensen werden opgenomen, en wel als jongeling, die reeds vanaf hun geboorte door bepaalde bijzondere eigenschappen van zich hadden doen spreken; vooral zou daar een uiterst zedelijk en, wat de vleselijke natuur van de mens betreft, ook een uiterst kuis karakter voor nodig geweest zijn.
[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in een zedelijk geheelonbedorven mens heel andere vermogens kunnen ontwikkelen dan in de zieke natuur van een heel gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n met buitengewone vermogens begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en eigenlijk helemaal nooit zeggen dat hij, vergeleken met andere, van nature zwakke mensen, een God is.
[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een heel eenvoudige herder gezien, die door zijn metgezellen hun koning genoemd werd. Deze man was zeer zedelijk en vroom. Hij had geen herdersstaf en hoefde alleen maar te willen, en dan gehoorzaamde zijn kudde zijn wenken, zijn woorden en zijn wil. Of hij ook nog in staat was om andere dingen te doen, weet ik niet; maar waarom kon hij die bijzondere eigenschap niet ook voor de andere herders tot gemeengoed maken?
[10] Daarom blijft het voor mij voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld altijd enkele bijzonder begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet daarom zeer op zijn hoede zijn, om een dergelijk mens als een uit de hemel gekomen God te beschouwen en te erkennen.
[11] Onder de oude profeten waren er immers ook grote en kleine, maar noch Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu mijn mening heel duidelijk gezegd en jij kunt daarover oordelen naar eigen goeddunken, net als je maar wilt en kunt!'
[12] Lazarus zei nu op heel vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand heb je heel waar en juist gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders oordelen en spreken omdat jou, zoals ook je ambtgenoten, nog heel veel ontbreekt, om de zeer verheven Galileeër ten volle te erkennen als wat Hij ondanks jouw twijfels en zeer verstandig lijkende bedenkingen en tegenwerpingen niettemin is.
[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook niet door een zeker enthousiasme over de wonderen heb laten meeslepen om de verheven Galileeër als de Messias te erkennen! O, heel andere dingen hebben mij daartoe gebracht!
[14] Jullie bewonderen nu weliswaar de jongeman, de zeven Egyptenaren en mij nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat jullie noch de jongeman kennen, noch de zeven Egyptenaren, die nog heel eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals eens de aartsvaders op aarde dat waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het voor mij mogelijk was om tot op een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter gesloten deuren hebben gezegd!'
[15] De eerste spreker zei: 'Welnu, verklaar ons dat dan nader, dan zullen we zien of we jou volledig in je geloof kunnen volgen!'
«« 8 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.