De tempeldienaren krijgen Griekse kleren

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 122 / 214 »»
[1] Deze woorden van Mij maakten de volledig bekeerde tempeldienaren buitengewoon blij en opgewekt, en ze wendden zich nu tot Kisjonah met het verzoek of hij hun misschien Griekse kleren kon verschaffen.
[2] Maar Kisjonah zei: 'Beste vrienden, dat zal nu een beetje moeilijk gaan, omdat wij geen kleermaker in het dorp hebben; in Kana zijn er wel, maar daar zullen jullie nu wel niet heen willen reizen?'
[3] Ik zei tegen Rafaël: 'Verschaf jij deze zeven tempeldienaren en ook hun dienaren een Grieks gewaad; want ze moeten sterk gemaakt worden voor het bekeren van de Grieken in Afrika!'
[4] Toen Ik dat hardop tegen Rafaël had gezegd, liep hij naar de tempeldienaren toe en zei: 'Wat Hij wil, die mij bevolen heeft jullie een nieuw gewaad te verschaffen zoals de Grieken in Afrika dat dragen, zullen jullie krijgen! Ik zal mij daarvoor naar een stad in Egypte begeven, waar meer dan genoeg gemaakte kleren te koop zijn, en dan kunnen jullie die aantrekken.'
[5] De tempeldienaren zeiden: 'O lieftallige en boven alles hulpvaardige jongeman! Dan zullen wij hier wellang moeten wachten, tot je die nieuwe kleding voor ons helemaal uit Egypte hebt gehaald!'
[6] Rafaël zei: 'Op aardse menselijke wijze zou dat wel zo zijn; maar omdat ik geen aardse mens meer ben, is mijn gedachte hier en daar, en omdat ik mijn gedachte zelf ben, ben ikzelf even snel als mijn gedachte! En kijk, ik heb het werk dat de Heer mij voor jullie opgedragen heeft dan ook al klaar, ik ben daar al geweest en ben ook alweer hier! Ga nu naar jullie kamer en kleed je om!'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Hoe kun jij in Egypte geweest zijn, wij hebben je immers geen ogenblik gemist? Dat zou toch wel een wonder boven wonder zijn!'
[8] Rafaël zei: 'Voor jullie zeker wel, maar niet voor mij! Maar ga je er maar van overtuigen! Daarna kunnen we er wat over praten!'
[9] Daarop gingen ze naar hun kamer en troffen daar alles aan wat onze Rafaël hun had gezegd, waarover ze zich uitermate verbaasden.
[10] Daarna kwamen ze al gauw als Egyptenaren, wat hun kleren betreft, weer naar ons toe, evenals hun dienaren, en loofden en prezen Mij; en de schriftgeleerde zei tegen Mij: 'Dat U, o Heer, en Meester, Degene bent waar alle Joden op wachten en hopen, dat hoeven wij niet meer te geloven, want wij zijn daar nu volop van overtuigd! Maar nu zouden wij ook graag opheldering krijgen over de drie jongemannen, van wie er één ons op zo'n wonderbaarlijke wijze van Egyptische kleren heeft voorzien! Want als zij zalige geesten zijn, hoe kunnen ze dan een lichaam hebben dat voor ons zichtbaar en voelbaar is -en als hun lichaam hetzelfde is als dat van ons, hoe kan het dan zo'n onbegrijpelijk snelle beweging uitvoeren en de vele kledingstukken voor ons en onze dienaren uit het verre land van Cham* (* Een zoon van Noach; zie Gen. 5:32) halen?'
[11] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, hebben jullie dan niet gelezen wat er in de Schrift geschreven staat, namelijk dat er in die tijd engelen zullen opstijgen en neerdalen en Mij en de mensen zichtbaar zullen dienen? En kijk, op deze manier is de Schrift nu ook in dat opzicht voor jullie ogen vervuld!
[12] Maar ook al zou de Hoge Raad van de tempel dat zien, dan zouden ze het toch niet geloven, opdat ze zalig zouden worden; daarom zal ook over hen komen wat Ezechiël voorspeld heeft.
[13] Maar spreek daar nu over met de engel die jullie van nieuwe kleren heeft voorzien; Ik zal nu met de waard en zijn vriend Philopold een poosje naar buiten gaan en Mij op die manier een beetje rust gunnen tijdens Mijn werk!'
[14] Daarmee waren de tempeldienaren volkomen tevreden en ze voegden zich onmiddellijk bij Rafaël, die hun, net als hij al eens eerder op de Olijfberg had gedaan, veel dingen toonde en ook uitlegde.
[15] Voordat Ik met de twee bovengenoemden de zaal verliet, kwam Maria Mij vragen of zij ook met ons mee zou gaan.
[16] Maar Ik zei dat ze nu in de zaal bij de broeders kon blijven, waar ze veel zou horen en zien.
[17] Zij bleef en sprak met de engel Gabriël over de levensgeheimen van de hemel.
[18] Daarna kwam Judas Iskariot nog naar Mij toe om te vragen, hoe lang Ik in zijn geheel in Kis zou blijven. .
[19] Ik zei: 'Zeven hele dagen, en aangezien je Mij dat hebt gevraagd om m die tijdje familie te bezoeken, kun je alvast op weg gaan!'
[20] Toen Judas Iskariot dat van Mij hoorde, ging hij ook direct op weg.
[21] Toen deze leerling weg was, zeiden de andere leerlingen: 'Dat was een verstandige geest, die hem dat heeft ingegeven; en wij zijn blij dat we hem een paar dagen kwijt zijn!'
[22] Ik vroeg ook aan de andere leerlingen of zij misschien ook hun vrouwen en kinderen wilden bezoeken.
[23] Maar dezen zeiden (de andere leerlingen): 'Heer, onze vrouwen en kinderen zijn door U al uitstekend verzorgd en daarom blijven wij hier, waar wij ieder ogenblik veel voor onze ziel en geest kunnen winnen!'
[24] Ik zei: 'Blijf dan, en als er iemand komt die naar Mij vraagt, onderwijs hem dan en zeg dat hij moet wachten tot Ik met Mijn vrienden terugkom!'
[25] Daarop vroegen ook de vier Indo-joden nog aan Mij, of ze omwille van Mij nog langer in Kis mochten blijven.
[26] Ik zei: 'Zolang jullie willen; als jullie hart dat verlangt, doen jullie er goed aan hier te blijven!'
[27] Pas toen begaf Ik Mij met Mijn twee vrienden naar buiten, en op een kleine heuvel vlakbij het Meer van Galilea spraken wij over verschillende dingen op aarde en ook in de sterren, en ook over de inwendige inrichting van de aarde en die van de oudere sterren, waar de twee vrienden groot genoegen aan beleefden.
«« 122 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.