De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 170 / 214 »»
[1] Nu wendde de arts uit Melita zich tot Mij met de woorden: 'Heer en Meester, aangezien wij allemaal precies hetzelfde hebben gezien en gehoord, was deze door U toegelaten verschijning duidelijk volledig waar en geen droomachtig verschijnsel in wakende toestand, zoals ik bij verscheidene van mijn zieken herhaaldelijk heb meegemaakt -zoals met name in een plaats, waar vijf koortsachtige zieken ook soortgelijke wezens in een en dezelfde kamer hebben gezien; maar de wezens die zij zagen stemden bij lange na niet overeen -want elke zieke had heel andere gezien en ze ook in verschillende taal horen praten -en ik had de indruk dat de wezens, die mijn koortsende zieken hadden gezien, overeenkwamen met die in een droom, die toch niets anders zijn dan alleen een ijdel spel van de sterk toegenomen fantasie, verhit doordat het bloed sneller door de aderen stroomt.
[2] Maar bij deze verschijning, die door Uw toelating op klaarlichte dag plaatsvond, had niemand van ons koorts en dus ook geen snelle hartslag en geen verhitte fantasie, en wij hebben allemaal hetzelfde gehoord en gezien, en daarom bezat deze verschijning, zoals al opgemerkt, een waarachtige realiteit.
[3] Maar nu is de vraag: is die buitengewoon duistere en vunzige omgeving, die wij allemaal eender hebben gezien met alles wat we daarin zagen, toch nog plaatselijk op deze aarde, of werd die alleen zichtbaar voor ons als een beeld, dat overeenkomt met een toestand -ongeveer zoals een droombeeld, uitgaande van de onbetrouwbare fantasie van de geesten die wij zagen? En waren de andere geesten die wij in die omgeving zagen ook zielen van mensen, die eens op deze aarde hebben geleefd, of behoren ze ook tot het rijk van de boze fantasie van de geesten die wij in onze buurt zagen? Want bij het aanschouwen van die treurige omgeving aan gene zijde was het eigenaardige, dat wij daar doorheen zonder enige belemmering ook de omgeving van deze aarde konden zien, en tegelijkertijd zagen wij die treurige wereld aan gene zijde ook heel helder van punt tot punt. En tenslotte dringt zich vanzelf de vraag op: zien de geesten die wij zagen, onze aarde ook of alleen hun fantasiewereld?'
[4] Ik zei: 'De geesten die jullie hier zagen, en nog vele duizenden van hun soort, bezitten volmaakte realiteit. Ze bewonen de burchten en vestingen die jullie in die smerig duistere omgeving hebben waargenomen. De omgeving, alle burchten en vestingen, de smerige hutten, de tenten, de armzalig uitziende onderdanige geesten en de kampementen met de soldaten zijn niets anders dan wanproducten van hun boze fantasie, met name de omgeving en de inrichting ervan. Want de armzalige geesten die jullie zagen, bezitten, als jullie je duizend als één geheel kunnen voorstellen, voor een duizendste deel realiteit. Voor het grootste deel behoren ze dus tot het gebied van de boze, bedrieglijke fantasie van de geesten die jullie hebben gezien, en voor een duizendste deel toch min of meer tot een ware geestelijke realiteit, zoals op aarde jullie schaduw ook tot jullie wezenlijke realiteit behoort. Een schaduw is op zichzelf weliswaar geenszins iets wezenlijk bestaands, maar toch zou hij er niet zijn als jullie er zelf niet eerst zouden zijn.
[5] De armzalige geesten die jullie hebben gezien zijn voor het grootste deel ook wel reeds aan gene zijde, maar voor een deelleven ze nog lichamelijk op deze aarde; maar omdat de door jullie waargenomen reële geesten, samen met hun soortgenoten vol eigenliefde, hoogmoed en heerszucht, tijdens hun aardse leven als heersers te maken hebben gehad met vele duizenden onderworpen mensen, zijn de evenbeelden of in zekere zin schaduwbeelden daarvan in afgezwakte vorm in het bewustzijn van hun ziel blijven hangen.
[6] Omdat de boze geesten die jullie zagen, samen met nog vele anderen die volkomen aan hen gelijk zijn, nauwelijks het kleinste vonkje van het licht der volle waarheid in zich hebben en dus ook van hetgeen zich naar volle waarheid buiten hen bevindt niets kunnen zien en waarnemen -zoals ook iemand die diep slaapt niets ziet en waarneemt van wat er in de werkelijkheid om hem heen is -zien ze in hun innerlijke, uiterst zwakke bedrieglijke licht alleen datgene wat hun fantasie, die uit hun boosaardige eigenliefde voortkomt, schept met behulp van de herinnering die in hun bewustzijn is blijven hangen.
[7] Datgene wat zij hebben geschapen kan door iedere volmaakte geest gezien worden, en als zo'n volmaakte geest af en toe met zijn wil en schouwen vanuit Mijn wil en licht in zekere zin dichtbij zo'n boze vereniging komt of daar aandacht aan schenkt, dan weet hij door de bedrieglijke schijnomgeving, die onmiddellijk geheel en al zichtbaar voor hem is, van welke aard en karakter de eigenlijke, reële geesten van een vereniging zijn, en zulke boze geesten kunnen hun innerlijke kwaad voor de ogen van volmaakte geesten dan ook onmogelijk bedekken of verbergen.
[8] Hier op deze wereld kan een wolf zich wel in schaapskleren vertonen maar in de andere wereld zal hem luid en openlijk van de daken verkondigd worden wat hij in het meest inwendige van zijn huis denkt, wil en doet.
[9] Omdat iedere volmaakte geest dat kan, kan hij met zijn wijsheid en macht ook doeltreffend al het smeden van boze plannen met de meest passende tegen middelen tegemoet treden.
[10] Zo'n vereniging moet dikwijls, al naargelang de kracht van zijn boosaardige eigenliefde, tot in de diepste grond van het rijk van het kwaad wegzinken en zichzelf gewoonweg vernietigen en als het ware te gronde richten; pas daarna is er een kleine mogelijkheid aanwezig om langzamerhand weer steeds meer naar het licht der waarheid op te stijgen.
[11] En zo zal het ook de geesten vergaan die jullie gezien hebben; als er echter enkelen onder hen zijn die door allerlei overeenstemmende, door Mij toegelaten verschijnselen het zinloze van hun streven beginnen in te zien, zullen die ook gemakkelijker opstijgen naar het licht der waarheid.'
[12] Nu vroeg de arts Mij weer: 'O Heer en Meester, hoe kan zo'n boze geest zichzelf nu werkelijk vernietigen en te gronde richten?'
[13] Ik zei: 'Zoals in de loop van de tijd alle materie zichzelf vernietigt, haar naar buiten toe zichtbare vorm te gronde richt en daarna in haar ware oerelement terugkeert.
[14] Voor deze geesten is datgene wat hun boze fantasie heeft geschapen, een vaste, materiële realiteit; en wat die lijkt te zijn, blijft ze, zolang de herinnering van de geest en de daaraan ontspringende fantasie niet door de voortdurend toenemende hartstochten verbroken en beschadigd wordt. Als dat gebeurt, dan is zijn wereld met al haar burchten, vestingen en schatten ook meteen weg.
[15] Het is te vergelijken met iemand die een schat, die boven alles waardevol voor hem is, op een bepaalde plaats heeft begraven, welke plaats hij goed heeft onthouden. Maar omdat hij steeds meer gekweld wordt door de zorg dat die schat toch door iemand anders ontdekt zou kunnen worden, vervalt hij geleidelijk tot een steeds grotere geestelijke verwarring, zijn geheugen wordt steeds zwakker en ook zijn herinnering en zijn fantasie; hij vervalt zelfs tot een soort hersenkoorts, die hem zijn hele geheugen en herinnering zodanig ontneemt, dat hij niet meer in staat is om zich zijn zo trouwen goed verborgen schat te herinneren. Wat betekent die schat nu nog voor hem, waar is die gebleven? Kijk, hij is voor hem uit zijn bestaan verdwenen! En zo vergaat het deze geesten met hun wereld ook.
[16] Zoals een mens met het verlies van zijn geheugen en herinnering in feite alles kwijt is -ook al bestaat het als zodanig -zo raakt ook een geest alles kwijt wat zijn fantasie geschapen had vanuit de in zijn bewustzijn gebleven herinnering, en zo'n geest staat er dan buitengewoon armzalig en van alles verlaten bij.
[17] In zo'n toestand is het dan pas mogelijk dat een wijze geest hem op de meest passende manier benadert en hem het ijdele - en door zijn eigen vrije wil ook slechte en boze -aanschouwelijk maakt en doet begrijpen, en hem er dan ongemerkt toe brengt geleidelijk aan de weg van het licht op te gaan.
[18] Maar zo snel als jij, Mijn vriend, het je nu voorstelt bereikt zo'n geest het volle licht niet; want zodra hij een zodanig vrijer bewustzijn bereikt, dat hij zich verschillende dingen herinnert, duikt zijn oude fantasie weer op en daarmee schept hij al gauw weer een wereld voor zichzelf die overeenstemt met zijn oude liefde, en hij schept daar behagen in. Hij moet zijn zelfgeschapen paradijs dus nogmaals kwijtraken en het irreële ervan zien, waarna hij weer op een hoger niveau van licht geplaatst kan worden.
[19] Dat komt heel dikwijls voor bij veel geesten zoals je hier hebt gezien; want een verkeerde liefde, die ondanks al haar verkeerdheid het enige is dat het zelfbewustzijn van een geest teweeg brengt, is langs de noodzakelijke weg van vrije wilsbeschikking niet zo gemakkelijk en snel in een echte, ware liefde om te vormen als jij je voorstelt.'
«« 170 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.