Het wezen van Rafaël (26.4.1862)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 174 / 214 »»
[1] Hierna liep de arts naar zijn metgezellen en sprak met hen op een heel zinvolle manier over wat hij van Rafaël had gehoord over het bestaan en de betekenis van het rijk Gods.
[2] Rafaël sprak opnieuw met Kisjonah en Philopold over de toekomstige toestanden van het rijk Gods op deze aarde en ook over de redenen om die toe te laten.
[3] Ik hield Mij bezig met de Romein, die het plotselinge verschijnen van Rafaël niet kon begrijpen en hem aanvankelijk bij zichzelf bijna voor de heidense god Apollo had gehouden, van welk waandenkbeeld Ik hem snel afbracht.
[4] Daarop wilde ook de Romein zelf met Rafaël spreken; maar hij wilde het gesprek met de twee eerder genoemde vrienden niet storen.
[5] Toen de arts met zijn metgezellen heel uitvoerig had gesproken over wat hij van Rafaël had gehoord, vatte hij weer volle moed, liep naar Rafaël toe en vroeg hem om verdere verlichting van zijn ziel.
[6] Rafaël zei tegen hem: 'Ja, mijn beste vriend en broeder, dat kan men je niet op dezelfde manier geven als men 's nachts een vertrek verlicht door daarin het licht aan te steken en het dan te laten schijnen voor allen die in dat vertrek wonen! Want zolang het aangestoken licht blijft branden zal het vertrek wel verlicht blijven; maar als de olie opraakt, zal het vertrek weer donker worden. Als het echter nooit meer donker moet worden in dat vertrek, is er meer voor nodig dan ternauwernood één met een beetje olie gevulde lamp aan te steken.
[7] In kamers is dat wel een moeilijke kwestie; want de tijden dat bepaalde wijzen onder de mensen de kunst verstonden om een eeuwig, nooit opbrandend vuur te maken zijn voorbij, en daarom kunnen in deze tijden de vertrekken 's nachts alleen maar constant verlicht worden door daarin de lampen met zoveel olie te vullen, dat iedere lamp de hele nacht voldoende voedsel heeft, en daar is een op ervaring berustende, verstandige berekening voor nodig. En zo moet ook een verstandig en om zijn zielenheil bekommerd mens in deze donkere, nachtelijke tijd zichzelf van heel veel geestelijke olie voorzien, zodat die voldoende is tot zijn innerlijke geestelijke dag van het ware, eeuwige leven aanbreekt -die dat aloude, nooit opbrandende, eeuwige licht in de mens is - en dan zal hij op die manier steeds voldoende licht hebben in deze kamer van zijn aardse leven.
[8] De geestelijke olie bestaat ten eerste uit het woord van de Heer en van daaruit de goede werken der liefde volgens het woord en de wil van de Heer. Wie echt rijkelijk van deze olie voorzien is, bevindt zich al in het werkelijke rijk Gods en zal nooit meer een levensnacht in zijn ziel hoeven te doorstaan.
[9] Het licht van de geheel gevulde levenslamp in zijn aardse leven is een volkomen, levend geloof, dat de dingen van het rijk Gods meer dan voldoende voor hem verlicht. Wie in dat licht volhardt en zich niet meer dan voor zijn lichamelijke leven nodig is om de dingen van deze wereld bekommert, komt vroegtijdig tot het eeuwige levenslicht in zichzelf en op die manier ook reeds aan deze zijde tot het duidelijk aanwezige rijk Gods en de kracht en macht daarvan; want wie één is met de wil van God de Heer, is ook één met Diens eeuwig volmaakte wijsheid, vrijheid, zelfstandigheid, macht en kracht en is daardoor dan ook voor eeuwig een waar Godskind.
[10] Kijk, ik ben zo'n Godskind, maar dat ben ik niet pas in de reine wereld van de geesten geworden, maar nog tijdens mijn aardse leven, en wel zodanig, dat de macht van de goddelijke geest in mij alles tot stand kon brengen wat ze nu kan.
[11] Ik ben wat mijn lichaam betreft dan ook niet gestorven zoals alle mensen nu sterven, maar de macht van de goddelijke geest in mij loste mijn lichaam plotseling zo volledig op, dat er zelfs geen zonnestofje van achterbleef op deze aarde; mijn hele lichaam is tot mijn eeuwige, onverwoestbare kleed geworden, en je ziet mij nu dan ook met lichaam, ziel en geest.
[12] Als je dat moeilijk kunt geloven, voel dan aan mij, dan zul je een mens met vlees en botten voelen, zolang ik dat wil; maar als ik alles weer in het zuiver geestelijke wil veranderen, zul je mij weliswaar nog net zo zien als nu, maar niet met je lichamelijke ogen, maar met de ogen van je ziel, die ik bij jou kan openen wanneer en zolang ik wil. Kom maar dichterbij en voel aan mij; want ook het opdoen van die ervaring hoort erbij, als ik voor jou het wezen van het rijk Gods nader en sterker belicht!'
«« 174 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.