Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

151 resultaten - Pagina 9 van 11

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11
[9] Al snel na het bloeien van een vijgeboom of van een andere boom zag je de vrucht al. Wanneer je die proefde, dan vond je haar zuur en wrang, dus tegen de orde van je smaak in, slecht en niet goed. Als echter de vrucht rijp werd, hoe vond je haar dan? Zie, dan was ze helemaal aan je smaak aangepast en dus zeker niet meer slecht of kwaad!
Hoofdstuk 74: Martinus' kritiek op de aard van het kwaad - Borems toespraak over de goddelijke ordening van het leven - 'Goed' en 'kwaad' als de beide tegenpolen in God en in de schepping - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Zie, op aarde zijn de kinderen het meest snoepzuchtig en ook het meest leergierig. Ze zijn bijna constant hongerig, willen van alles precies weten hoe het in elkaar zit en vragen daarom bij de hun vertrouwde mensen aan één stuk door over allerlei dingen. Denk jij nu dat het goed zou zijn, de maag van deze kleintjes te overladen met van alles, waarnaar hun zeer ontvankelijke smaak een hevig verlangen bespeurt? En hun nieuwsgierigheid door de voortdurende beantwoording van alles, waarnaar ze vragen, te bevredigen?
Hoofdstuk 108: De gelijkenis van de wijze opvoeding van kinderen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] Het maal is weldra genuttigd; allen zijn volop gesterkt en ieder verwondert zich over de heerlijke smaak. Daar echter het maal gebruikt is en de grote tafel er dus leeg bijstaat, vragen Mij in alle deemoed
Hoofdstuk 188: Over de eeuwige zegen aan de tafel van de Heer – Plotselinge verandering van de drie zonnedochters - Wenk over de macht van de liefde en haar wonderen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[21] O vriend, o zoon, ik ken maar al te goed de oneindige zoetheid van de hemel, ik ken echter ook de ontzettend bittere smaak van mijn toestand! Maar wat kan ik doen?
Hoofdstuk 193: Martinus' verdere goede voorstellen voor het heil van Satan - Diens verdere bedenkingen - De scheppingsorde voor en na de menswording van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[10] Beneden de akker met kleine vruchten bevindt zich een lege cirkel, die niet bebouwd is en alleen maar dient om rondom de akker met kleine vruchten te wandelen. Deze lege cirkel wordt weer begrensd door tamelijk dicht op elkaar staande kleine boompjes, ongeveer op de manier als bij jullie dwergbomen in de tuin worden gekweekt. Ook deze boompjes zijn verschillend, en wel zo, dat er zelden vijf of zeven van één en dezelfde soort zijn; ze dragen dus ook allerhande vruchten op de manier van jullie peren, appels, pomeransen en dergelijke. Alleen is alles daar volmaakt en heeft iedere vrucht een buitengewoon lekkere smaak.
Hoofdstuk 16: De landbouw op de middengordel. Groentetuin, schapenweide en broodakker - Jakob Lorber - De natuurlijke zon
[14] Wat echter de boomvruchten betreft, die worden door secundaire aanplant in zekere zin veredeld en worden daarna ook veel groter dan en beter van smaak dan die van de primitieve aanplant.
Hoofdstuk 29: Grondgebruik en dierenwereld op het eerste gordelpaar - Jakob Lorber - De natuurlijke zon
[30] Want om zijn huis te bouwen zoekt een bewoner van deze planeet een berg uit, die evenwel een volkomen gezond gesteente moet hebben. Meteen wordt de berg rondom tot een kegel afgeschraapt. Vervolgens wordt door verscheidene honderden handen tegelijk een grote beitel en een flinke hamer gepakt en wordt zo’n berg op die manier omgevormd tot een woning, en wel op een naar de smaak van deze bewoners geweldig sierlijke wijze.
Hoofdstuk 44: Het zesde gordelpaar, overeenstemmend met Uranus. Beschouwing van de planeet - Jakob Lorber - De natuurlijke zon
[1] Hoe ziet de naaste omgeving van zo’n huis er eigenlijk uit? Deze bestaat gewoonlijk uit een ronde allee met zeer hoge bomen, die bij één huis steeds van een en dezelfde soort zijn, maar weer niet hetzelfde als bij een ander huis. Ja, jullie zouden kriskras door de hele, meer dan 40000 mijl brede en 600000 mijl lange gordel kunnen lopen, wanneer jullie daar genoeg aardse levensjaren voor zouden hebben, maar dan zouden jullie toch nooit bij een of ander huis weer dezelfde soort vruchtbare allee-bomen aantreffen als bij het eerste huis. Zo zien bijvoorbeeld de allee-bomen er bij ons eerste huis uit als reusachtig grote, gedraaide zuilen, van boven gesierd met de kroon van een treurwilg. De bladeren zijn meer dan een span lang en nauwelijks een halve duim breed; de achterzijde is karmijnrood, de gladde voorzijde is echter groen-goud. Aan de punt van ieder blad hangt een buitengewoon sterk stralende parel van blauw licht. Tussen de bladeren hangen aan lange witte stelen vruchten, die er ongeveer uitzien zoals bij jullie het zogenaamde Johannesbrood, maar allemaal zonder pit. Want zoals jullie al weten zijn alle vruchten op de zon zonder pit en hebben een buitengewoon geestelijke, zoete smaak - vandaar dat ze ook het lievelingsvoedsel voor dit huis zijn.
Hoofdstuk 15: De omgeving van een huis op de middengordel. Boomgroei aldaar - Jakob Lorber - De natuurlijke zon
[6] Dat dit echter werkelijk het geval is en moet zijn, wordt al zonneklaar bewezen door de reuk van elke plant afzonderlijk en nog meer door haar innerlijke substantie. Ruik maar eens aan een roos, een anjer, een lelie, een viooltje, dan aan bilzekruid en vraag jezelf a( of de ene bloem hetzelfde ruikt als de ander.
Hoofdstuk 20: Wezen en bestanddelen van de lucht - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] De derde luchtregio rust ongeveer net zo op de tweede als de heel zuivere etherische olie op helder water zou rusten. Deze olie vermengt zich dan niet met het water, maar drijft boven en doet geen afbreuk aan diens zuiverheid, maar verleent integendeel aan de oppervlakte nog mooiere glans. Deze derde luchtregio werkt ook net zoals etherische olie; ze is als het ware het vet waardoor de beide onderste luchtlagen gesmeerd worden en is tegelijkertijd het etherische zout, dat de onderste luchtlagen zout en ze voor het gebruik door planten en dieren een goede smaak verleent.
Hoofdstuk 24: Het oog van de aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] Hadden zij, die de zetels van Mozes en Aäron bezet houden, net zo gehandeld, dan zouden zij nooit onder uw Romeinse juk terecht gekomen zijn. Maar doordat zij hun oude en beproefde wetten niet hebben in stand gehouden, terwijl die toch voor alle mensen moesten gelden, maar zij zich daarentegen willekeurig wetten maakten naar eigen smaak, daarom heeft God Zijn blik van hen afgewend en hen overgeleverd aan de harde tuchtroede van de heidenen; en omwille van hun grote en grove halsstarrigheid zullen zij daaraan overgeleverd blijven.
Hoofdstuk 22: De Romeinse rechter spreekt woorden van waardering. Jezus voert het woord over de maatschappelijke wetten van de staat en over de goddelijke wet van de naastenliefde. - Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel
[5] Nu ging de rechter voort in Mijn naam, zeggende: 'Hier hebt u naar mijn smaak wel precies een tekst uitgezocht, die voor zover ik het kan beoordelen, als nauwelijks een andere, exact op deze jeugdige, vrome en wijze jongen van toepassing is !
Hoofdstuk 23: De Romeinse rechter leest Jesaja 9:5-6 en geeft daar zijn toelichting op. - Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel
[30] In die landen, die door jullie de warme worden genoemd, is het kleurenspel, zowel bij de planten als ook bij de dieren, nog veel levendiger en weelderiger dan zulks het geval is in een gematigde of nog meer in een koude luchtstreek, waar bijna alles in een meer algemeen grauw overgaat, en waar van een of andere sterkere aangename geur weinig sprake meer is en de smaak meestal wrang en bitter is, wat overeenkomt met de gerichte wrangheid en bitterheid van de in de aarde gebonden geesten.
Hoofdstuk 2: Algemene beschouwing over de geneeskracht van de zon - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[32] Wanneer gij iets zoets in de warmte plaatst, en het laat staan, zo wordt het zuur, hetgeen ook water, bier of wijn in een vat doet. Van de andere eigenschappen verandert er geen, dan alleen dat ze een onaangename reuk krijgen, hetgeen zijn oorzaak vindt in de eigenschap van het water. Nu zult ge zeggen: Waarom heeft God den bozen Geest van Lucifer, die uit het lichaam van Lucifer is uitgegaan, in zich toegelaten? Hij had hem toch kunnen weren.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11