De Hollanders in de geestelijke wereld.

Artikel lezen – printen versie


800. In het werk Over de Hemel en de Hel werd meegedeeld dat de Christenen bij wie het Woord gelezen wordt en bij wie erkentenis en erkenning is van de Heer Verlosser en Zaligmaker, zich in het midden van de natiën en volkeren van de ganse geestelijke wereld bevinden en wel om deze reden, omdat bij hen het grootste geestelijke licht is en het licht zich van daar als uit een middelpunt naar alle omtrekken tot in de laatste voortplant, overeenkomstig hetgeen in de verhandeling over de Heilige Schrift in hoofdstuk 4: 267 en 272 werd aangetoond.

In dit Christelijk midden hebben de hervormden hun plaats toegewezen overeenkomstig de opneming van het geestelijk licht uit de Heer; en aangezien de Hollanders dit licht dieper en voller in hun natuurlijk schijnsel ingevoegd bezitten, en vandaar ontvankelijker dan anderen zijn voor dergelijke dingen, die van de rede zijn, hebben zij in dit Christelijk midden woningen verkregen in het oosten en het zuiden, in het oosten vanuit het vermogen om de geestelijke warmte op te nemen, en in het zuiden vanuit het vermogen om het geestelijke licht op te nemen.
Dat de streken in de geestelijke wereld niet gelijk zijn aan de streken in de natuurlijke wereld, en dat de woningen volgens de streken woningen zijn volgens de opneming van het geloof en van de liefde, en dat in het oosten diegenen zijn, die in liefde uitmunten, en in het zuiden diegenen, die in inzicht uitmunten, leest men in het werk Over de Hemel en de Hel, nr. 141 tot 153.
801. De reden waarom de Hollanders in deze streken van het Christelijke midden zijn is ook deze, omdat de handel hun eindliefde is en het geld de tot middel dienende liefde; en die liefde is geestelijk; daar waar echter het geld de eindliefde is en de handel de tot middel dienende liefde, zoals bij de Joden, is die liefde natuurlijk en spruit uit gierigheid voort.
Dat de liefde tot de handel wanneer zij het einddoel vormt geestelijk is komt uit haar nut, en wel hierin dat het het algemene goede van dienst is waarmee het eigen goede weliswaar samenhangt en de schijn heeft van boven het andere te gaan daar de mens uit zijn natuurlijke mens denkt; maar nochtans is wanneer de handel het einddoel is, ook deze liefde het einddoel en in de Hemel wordt een ieder beschouwd naar de eindliefde; want de eindliefde is gelijk de heer van een koninkrijk of gelijk de meester van een huis, en de overige liefden zijn gelijk zijn onderdanen en bedienden; en ook zetelt de eigenliefde in de hoogste en binnenste dingen van het gemoed en de middellijke liefden zijn beneden en buiten haar en dienen haar op haar wenken.
In deze geestelijke liefde zijn de Hollanders meer dan de anderen; de Joden zijn echter in de tegenovergestelde liefde en daarom is hun liefde tot de handel een louter natuurlijke, waarin van binnen niets vanuit het algemene goede maar alleen vanuit het eigene verborgen ligt.
802. De Hollanders hangen vaster dan anderen aan de beginselen van hun godsdienst en laten zich daarvan ook niet afbrengen; en wanneer zij daarvan worden overtuigd, dat dit of dat niet overeenkomt bevestigen zij het nochtans niet maar keren zij zich achterwaarts en blijven onbewogen; aldus verwijderen zij zich ook van de innerlijke beschouwing van het ware want zij houden hun redelijke toegesloten onder gehoorzaamheid en daar zij zo zijn worden zij derhalve na de dood als zij in de geestelijke wereld komen op een bijzondere wijze voorbereid om de geestelijke dingen des Hemels op te nemen, die Goddelijke waarheden zijn.
Zij worden niet onderwezen omdat zij niet opnemen maar hun wordt de Hemel beschreven van welke aard deze is, daarna wordt het hun gegeven op te klimmen en hem te zien, en dan wordt hun al wat met hun gemoedsaard overeenkomt, ingegoten; aldus teruggezonden keren zij tot de hunnen terug met een vol verlangen van de Hemel.
Indien zij dan niet dit ware opnemen: dat God één is in persoon en wezen en dat die God de Heer Verlosser en Zaligmaker is en dat in Hem de Goddelijke Drievuldigheid is, als ook dit ware: dat het geloof en de naastenliefde in erkentenis en spreken hoegenaamd niets bewerken zonder het leven daarvan en dat zij uit de Heer gegeven worden wanneer men na zelfonderzoek boete doet maar zich wanneer dit geleerd wordt daarvan afwenden en nog steeds over God denken dat het er drie zijn wat de persoon betreft en over de godsdienst alleen maar dat hij bestaat worden zij in ellende gebracht en de handel wordt hun afgenomen totdat zij zich in uiterste nood zien geplaatst; en dan worden zij tot diegenen geleid die omdat zij in de Goddelijke waarheden zijn aan alles overvloed hebben en bij wie de handel bloeit; en daar wordt hen vanuit de Hemel de gedachte ingegeven: “Vanwaar is het dat zij zo zijn?” en tevens de overdenking over hun geloof en over hun leven, namelijk dat zij de boosheden als zonden schuwen; een weinig onderzoeken zij ook en worden de overeenstemmingen gewaar met hun eigen gedachte en overdenking. Dit geschiedt om beurten en tenslotte denken zij uit zichzelf dat zij om van de ellende bevrijd te worden evenzo geloven en evenzo moeten leven; en naarmate zij dan dit geloof opnemen en dit leven der naastenliefde leiden worden hun rijkdommen en levensgeluk gegeven.
Op deze wijze worden diegenen die in de wereld enig leven van naastenliefde geleid hebben uit zichzelf verbeterd en tot de Hemel voorbereid.
Zij worden daarna standvastiger dan anderen zodat zij standvastigheden genoemd kunnen worden en ook laten zij zich niet afleiden door enige redenering, begoocheling en duisternis veroorzaakt door drogredenen en door een averechtse ziening uit louter bevestigingen, want zij worden scherpzinniger dan zij tevoren waren.
803. De leraren die in hun scholen onderricht geven leggen zich met de grootste aandacht toe op de mystieke dingen van het huidige geloof vooral zij die Coccejanen (volgelingen van Joh. Coccejus 1603-1669)* worden genoemd en aangezien uit deze mystieke dingen onvermijdelijk het dogma der voorbeschikking voortspruit en deze bovendien door de Dordrechtse Synode werd vastgesteld, wordt ook zij ingezaaid en ingeplant gelijk een vrucht van een van een boom genomen zaad in het veld. Vandaar komt het dat de leken veel over de voorbeschikking onder elkaar spreken, maar op verschillende manieren; sommigen omhelzen haar met beide handen en sommigen alleen maar met één hand en lachen daarbij; sommigen werpen haar van zich als een slangachtige hagedis, want zij kennen de mystieke dingen van het geloof niet waaruit die adder is uitgebroed.
Dat zij ze niet kennen komt omdat zij door hun handelszaken in beslag worden genomen en omdat deze mystieke dingen weliswaar hun verstand aanraken, maar niet daarin dringen. Vandaar is het dogma der voorbeschikking bij de leken en ook bij de geestelijken gelijk een nabootsing in menselijke vorm gesteld op een klip in zee met in de hand een grote schelp die als van goud glanst op het zien waarvan sommige voorbijvarende scheepskapiteinen het zeil van de mast strijken om het te eren en te vereren, anderen het alleen met de ogen toeknikken en groeten en weer anderen het aanfluiten als een beuzelachtig iets. En het is gelijk een op een hoge toren gestelde onbekende vogel uit Indië, waarbij sommigen zweren dat het een tortelduif is, anderen vermoeden dat het een haan is en weer anderen plechtig verzekeren en uitroepen dat het stellig een uil is.
804. De Hollanders zijn in de geestelijke wereld zeer wel van anderen te onderscheiden aangezien zij in dergelijke kleding verschijnen als zij in de natuurlijke wereld droegen met dit onderscheid dat zij die het geloof en het geestelijke leven opnemen in glanzender klederen verschijnen. Dat zij in dergelijke kleding verschijnen komt omdat zij standvastig in de beginselen van hun godsdienst blijven en allen in de geestelijke wereld overeenkomstig deze, gekleed worden; vandaar hebben diegenen daar witte klederen en uit fijn lijnwaad die in de Goddelijke waarheden zijn.
805. De steden waar de Hollanders wonen zijn op een bijzondere wijze bewaakt; alle straten daarin zijn overdekt en in de straten zijn poorten opdat zij niet beschouwd worden vanuit de rotsen en heuvels rondom. Dit is voor hen gedaan ter oorzake van de ingezaaide voorzichtigheid om hun overleggingen te verbergen en hun bedoelingen niet bekend te laten worden want dergelijke dingen worden in de geestelijke wereld door de blikken daarop te richten aan het licht gebracht. Wanneer iemand komt met het voornemen hun staat te onderzoeken wordt hij wanneer hij wil gaan naar de gesloten poorten van de straten geleid en dan teruggevoerd en tot verschillende andere poorten gebracht en dit net zo lang tot hij er meer dan genoeg van heeft en dan wordt hij uitgelaten. Dit wordt gedaan met het doel dat hij niet terugkeert. De vrouwen die naar overheersing over haar mannen streven wonen aan één zijde van de stad en komen ook niet vaker met haar mannen samen dan wanneer zij uitgenodigd worden, hetgeen op wellevende wijze geschiedt; en dan leiden zij haar ook naar de huizen waar echtgenoten leven zonder de overheersing van de een over de ander en tonen haar hoe sierlijk en rein hun huizen zijn en hoe aangenaam hun leven is en dat zij dit hebben door de wederkerige en echtelijke liefde.
Zij die hieraan aandacht geven en daardoor worden aangedaan zien van de heerschappij af en leven te samen; en dan verkrijgen zij een dichter naar het midden toe gelegen woning en worden Engelen genoemd.
De reden hiervan is deze dat de waarlijk echtelijke liefde een hemelse liefde is, die zonder overheersing is.

*Minder strenge leer van de Hervormde Kerk.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *