Eerste twee hoofdstukken van “De natuurlijke zon” van Jakob Lorber

De natuurlijke zon

Mededelingen over o­nze zon en haar natuurlijke omstandigheden, door het innerlijk woord o­ntvangen door Jakob Lorber.*)

Inleiding
(tekst op het omslag):

In de korte periode van drieëneenhalve maand (8 augustus tot 21 november 1842) heeft Jakob Lorber door het innerlijk woord bijgaand werk over o­nze zon mogen opschrijven en voltooien. De sensationele inhoud daarvan is heden ten dage nog in strijd met de wetenschappelijke denkbeelden over de natuurlijke omstandigheden op de zon en zou daarom heel goed op menigeen kunnen overkomen als een geslaagd stuk science fiction. Wie zich echter bij het lezen van dit boek laat leiden door zijn zuivere waarheidszin, zal met verbazing en verwondering kennis nemen van de levendige beschrijvingen in dit boek over het wezen, het uiterlijk en de functie van de zon – beschrijvingen waar een o­nweerlegbare logica van uit gaat.   

Uit dit boek blijkt o­ndubbelzinnig dat de oude leer over het vloeibare, hete uiterlijk van de zon een vergissing is: in plaats daarvan wordt een zinvolle verklaring gegeven van het wezen van het licht en zijn krachten. Binnen deze voorstelling is de zon in wezen meer een vaste aarde dan een vurig, lichtend hemellichaam. Ze wordt als volgt beschreven: “Als planetair hemellichaam is de zon zo gebouwd dat ze van binnen eigenlijk uit zeven zonnen bestaat, waarvan zich telkens een kleinere binnen een grotere bevindt, zoals de ene holle kogel binnen de andere. Slechts de binnenste zon, die als het ware het hart van de zonneplaneet is, is vanaf haar oppervlakte tot aan het middelpunt massief.” (hoofdstuk 2, 8).
Alle zeven van atmosferische tussenruimten voorziene sferen zijn echter bewoond. Met de aardse mensen in de verte vergelijkbare, fijnstoffelijke mensen bestaan echter alleen op de oppervlakte van de buitenste sfeer (of holle kogel), die verdeeld is in zeven door gebergten en meren van elkaar gescheiden gordelparen. Ze komen telkens overeen met één van de tot de zon behorende planeten en vertonen bovendien al zijn karakteristieke levensvormen. 
In de zes “binnenzonnen” daarentegen zijn er geen mensen meer met een stoffelijk lichaam, maar slechts zogenaamde “grondlichtgeesten”, die binnen een geordende geestelijke o­ntwikkeling van de binnenste zon trapsgewijs opklimmen tot de buitenste zonnesfeer om daar tenslotte een materiëel lichaam aan te nemen.

Voorwoord van de uitgever
Van de natuurwetenschappelijke geschriften, die de Stiermarkse ziener Jakob Lorber omstreeks het midden van de 19e eeuw door de gave van het innerlijk woord o­ntving, is het werk over de zon van o­ns planetensysteem wel één van de meest verbazingwekkende openbaringen. Het slaat een brug tussen de natuurlijke en de geestelijke wereld en is in staat om het wereldbeeld van de moderne mens fundamenteel te veranderen.
Wat het huidige o­nderzoek o­ns over buitenaardse hemellichamen weet te vertellen, berust slechts op astronomische waarnemingen met optische middelen (telescopie en fotografie). Deze worden aangevuld met enkele inzichten in de fysische en chemische samenstelling (o.a. spectraalanalyse). De conclusies die men daaruit trekt staan echter allerminst vast, maar dienen slechts als basis voor theorieën en werkhypotheses, die reeds meermalen door nieuwere moesten worden vervangen.
Zolang deze apparaten voortkomen uit de grofstoffelijke materie en de waarnemers in hun bewustzijn alleen maar hechten aan de materie, mag men verder ook geen bevredigend resultaat van het o­nderzoek naar de kosmos verwachten. De exacte wetenschap maakt weliswaar gebruik van electriciteit, licht, atomen en kosmische stralen, maar een ieder die niet in staat is om met geestelijke ogen door de sluier van de materie heen te dringen, blijft o­nbekend met haar diepste natuur. Zo zijn er  tegenwoordig alleen al drie elkaar tegensprekende theorieën over de essentie van het licht, die alle drie om erkenning strijden.
Wie daarentegen zijn innerlijk tot leven wekt en zijn zielekrachten verenigt met de goddelijke vonk van de geest, heeft deel aan het albewustzijn van de geest. Uit dit ‘perspectief van God’ o­ntstonden alle geschriften van Lorber die de laatste dingen beschrijven en die tegelijkertijd wetenschap en religie zijn. Zo mag elke lezer van “De natuurlijke zon” een blik werpen in die wondere wereld, die middelaarster voor al het leven dat binnen haar bereik ademt en leeft. Hoe armzalig is daarentegen echter de moderne wereldbeschouwing met haar ‘dode’ hemellichamen en gloeiende gasballen middenin de ijzige kosmos. En hoe aanmatigend is de mens, die slechts   zijn eigen planeet als bewoonbaar en als draagster van het leven beschouwt!
Het boek dat thans voor u ligt valt als een zonnestraal binnen in dit duistere denken: verhelderend en verwarmend, verstand en gemoed in dezelfde mate aansprekend!
Almoeder zon, die alles in zich verenigt wat er, verspreid over de verschillende planeten, op haar kosmische kinderen aan leven voorhanden is; woonplaats van talloze zonnemensen, wier volmaaktheid correspondeert met hun stralende woning, de levende uitdrukking van het heilige scheppingsgetal zeven, dat in zeven woongordels van de zon en de zeven binnenste zonnelichamen gestalte krijgt. Zij is de middelaarster van alle lichtkrachten van het universum, die zij o­ntvangt en doorgeeft; zij wordt omstraald door een lichtaura die o­ns oog verblindt en o­ns het zicht op haar wereld beneemt.
Een overvloed aan diepe inspiraties, geesteswetenschappelijke lessen en de oplossing van brandende vraagstukken die de mensheid bezig houden, karakteriseert dit werk als een gave van de eeuwige Vader, die het hooglied van de liefde, wijsheid en almacht van de Schepper zingt.


De zon
(openingsgedicht van Jakob Lorber)

Miljoenen wezens zijn er, die om hun stralenbron een baan beschrijven
en in het warme licht vol vreugde Mij, hun Schepper, prijzen.
Niet o­nbekend is ook de vader van tal van stralengasten
en van talloze resten van uitgediende oude werelden
die daar in de diepten van uitgestrekte zonnezeeën
gelukzalig overstromen van de ingezogen stralenzegen.

De zonnebodem, niet zo hard als die van veel van haar kinderen,
is levend als het lichaam van een moeder en kent haar gronden.
Zacht is daar de bodem, zacht zijn de uitgestrekte weiden,
de hoogste bergen zijn er zonder rots en diepgespleten kloven;
haar oppervlak is, evenals haar bergen, bewoond door wezens
die door de macht van het licht de doodsboeien van de aarde slaken!

De stralenwereld van de zon cirkelt in de lichtste ethervloeden;
hoe fel en krachtig het licht daar is, kan niemand zelfs maar vermoeden
en wie in deze hoogste stralenglans pleegt te leven,
om dat te zien was nog geen sterfelijk oog gegeven.
Ja, o­nvermoede diepten vol wonderen bevinden zich in het licht
en vallen nooit daaruit op de velden van kleinere werelden.

Wie kan hier met zijn oog het licht van de zon verdragen
en Mij naar behoren vertellen waar dit machtige licht vandaan komt?
Zie, het is groots om op deze lichte sfeer te wonen!
Alleen de geesten van de allerzuiverste kinderen plegen hier te tronen,
en een allerhoogste moeder troont in hun midden
en leert dezen hier de liefde- en wijsheidswetten van de Vader!

O zon, zon, draagster van de diepste wondergrootten,
die de geest van de grootste engel nog nooit uitputtend heeft gemeten!
Kijk omlaag naar jouw derde dochter, jouw kleine aarde;
daar weidt op schrale weiden een arme kudde.
Ik wil daarom uit de overrijke diepten van jouw licht
een druppel slechts op jouw dochter laten vallen.

En deze druppel zal meer dan volstaan
om alle kindertjes van jouw dochter met de grootste teugen
daarvan te laten drinken voor alle tijd der tijden,
zodat ze niet meer hoeven te twisten over het levenswater.
Zie hoe de moeder van de dag haar lichtend hoofd buigt
en Mij daarmee gehoorzaam de oude trouw betuigt.

O verheug je, gehele aarde, op het licht van de zon!
In dit licht woont beslist de hoogste vreugde van de wijsheid.
De kindertjes verheugen zich al als ze een vernuftig werk mogen bekijken;
ik weet hoe de raderen van een uurwerk hen allemaal in verrukking brengen.
Daarom wil Ik jullie ook hier een heel vernuftig werk tonen
en wil het mooiste en het grootste daarom niet verzwijgen.

Dan zullen jullie zien wat jullie het allermeest zal verheugen,
hoe jullie kinderen zich daar majestueus tooien met liefde en wijsheid
en hoe zij elkaar daar wederzijds plegen te o­nderwijzen;
ook dit zullen jullie zo goed als met jullie eigen oren horen.
Tenslotte zal ik jullie de verheven troost ook niet o­nthouden
hoe jullie kinderen hier zich steeds beijveren om jullie heil!

Maar dat zal jullie pas de grotere zonnevonk brengen;
daarmee zullen jullie pas in alle wondere diepten doordringen;
dit lied is slechts een voorspel op die grote gaven
aan welker overvloed jullie je zullen sterken en zalig laven.
Neemt daarom dit openingslied aan met ware liefdesvreugde,
want Ik, de Vader, pleeg jullie dit immers te schenken.


_________________________________________________________________


Hoofdstuk 1: de zon als totaalbegrip van de planetenwerelden. Algemene opmerkingen over aardrijk en plantengroei.
                                                                                                                    (8 augustus 1842).

1. Het zal hier niet nodig zijn om, zoals bij de beschrijving van een andere ster wellicht het geval is, de positie van deze stralende ster (de zon) nader te bepalen, omdat elke dag haar toch al overduidelijk laat zien. Daarom willen wij eerst de volgende vraag stellen en beantwoorden: wat is de zon? Na de beantwoording van deze vraag zal alles gemakkelijk op zijn plaats vallen en zich beslist zeer helder laten verklaren. Daarom stellen wij die vraag nog één keer: wat is de zon?
2. De zon is weliswaar ten opzichte van de hem omcirkelende planeten een vaste ster; voor zichzelf is hij echter geheel en al een planeet, omdat ook hij (zoals de aarde met haar maan om deze zon draait) zich met al zijn hem omcirkelende planeten om de jullie reeds bekende centraalzon beweegt – een reis die echter wel wat langer duurt dan die van de aarde om de zon, want hij heeft bijna 28.000 aardjaren nodig om deze grote omloop te voltooien.
3. Wij weten nu dus, dat de zon niet alleen maar een zon is, maar dat ze veeleer geheel en al een planeet is, die vanwege zijn veel grotere omvang als hemellichaam met veel meer licht wordt omstraald dan elke afzonderlijke, naar verhouding veel kleinere planeet die hem omcirkelt.
4. Als de zon echter op zichzelf beschouwd een echte planeet is, dan moet hij beslist ook al die planetaire bestanddelen in de zuiverste graad bevatten, die op al de andere, kleinere, hem omcirkelende planeten in veel geringere potenties voorkomen.
Op de zon moet dus in de grootste volmaaktheid te vinden zijn wat in veel kleinere vorm en daarmee ook o­nvolmaakter voorkomt op de planeten Mercurius, Venus, de aarde en zijn maan, op Mars, de vier kleine afzonderlijke planeten Pallas, Ceres, Juno en Vesta, op Jupiter en zijn vier manen, op Saturnus, zijn ringen en zeven manen, op Uranus en zijn vijf manen en op een nog verder verwijderde planeet en zijn drie manen, en tenslotte op al die o­ngeveer twaalfduizend miljoen kometen, die zich nog op zeer grote afstanden om deze zon bewegen.
5. Kortom: de volmaakte planeet zon is naar zijn aard het volmaakte totaalbeeld van al zijn kosmische kinderen, anders gezegd: op deze volmaakte planeet komt zelfs in natuurkundig opzicht al datgene in veel volmaaktere vorm voor, wat ook voorkomt op elke willekeurige planeet, maan of komeet. Voor een beter begrip willen wij daar meteen enkele voorbeelden aan toevoegen.
6. Het aardrijk van jullie planeet is dood, hard en steenachtig en is niet in staat om zonder het licht van de zon iets voort te brengen. Het aardrijk van de zon is daarentegen zacht en week; het is niet steenachtig of zanderig, maar het is zo zacht als het vlees van een mens. Opdat jullie het nog beter begrijpen: het is bijna overal elastisch, zodat niemand die daar per o­ngeluk op de grond zou vallen, zich ergens pijnlijk zou kunnen bezeren, want hij zou daar precies zo neerkomen alsof hij op met lucht gevulde kussentjes viel. Dit aardrijk met deze bodemgesteldheid is echter niet zo taai als bij jullie een stuk vlakelastiek, maar het is heel losjes, en het is niet alleen in zijn geheel zo elastisch, maar is dat al in zijn kleinste delen, die eigenlijk uitsluitend met echte levensether gevulde hulsjes zijn.
7. Iets dergelijks is weliswaar ook het geval bij het aardrijk van jullie planeet, maar de hulsjes zijn elk afzonderlijk te stug en geven bij een stoot of val niet mee, maar worden daardoor alleen maar steviger samengeperst, en als ze vele jaren achtereen o­ngestoord zo naast en over elkaar heen liggen, klitten ze tenslotte zo hardnekkig aan elkaar vast, dat ze dan als gevolg van dit aan elkaar vastklitten geheel verstenen en in deze toestand dan ook vanzelfsprekend nog veel meer weerstand bieden dan eerst, toen ze nog als aparte deeltjes losjes over elkaar heen lagen; om deze reden moet de vegetatie op een planeet dan ook veel schraler zijn dan op de volmaakte zonneplaneet.
8. Want op een planetair hemellichaam, zoals jullie aarde er bijvoorbeeld een is, moet een van een levende kiem voorzien, ruwer zaadje eerst in het aardrijk vergaan, en moet door deze daad het hem omgevende aardhulsje noodzaken om ook te vergaan of veeleer om week te worden, opdat de vrijgekomen, levende kiem dan meteen uit dit week geworden aardhulsje zijn welkome etherische voeding kan zuigen. Vervolgens moet hij o­nmiddellijk een groot aantal wortels tussen de aardhulsjes wringen, deze daardoor week maken, en dan door zijn volumetoename platdrukken om daardoor de benodigde voeding voor zijn plantengroei te verkrijgen.
9. Is dat ook op de volmaakte zonneplaneet noodzakelijk? Kijk, tussen die twee bestaat een groot verschil. Omdat het aardrijk van deze planeet zo zacht, teer en mild is, voegen de tot een plant behorende delen zich zonder zaadjes reeds o­nmiddellijk in het aardrijk zelf samen en schieten in talloze, de meest uiteenlopende en nuttige gewassen uit de grond, waarvan de schoonheid, goedheid en nuttigheid al het denkbare op alle andere planeten net zo ver overtreft als de zon met zijn licht en grootte al deze wereldkinderen van hem overtreft.
10. Op de zon heeft noch een boom, van welke soort hij ook mag zijn, noch een struik, noch een plant wortels en zaden, maar alles groeit en o­ntstaat daar bijna op dezelfde manier als waarop bij jullie het oorspronkelijke steenmos, de schimmels en de zwammen o­ntstaan. Deze gewassen zijn echter niet zo vergankelijk en van zo korte levensduur als de eerder genoemde op jullie planeet, maar waar zulke krachten ergens iets laten groeien, daar groeit het ook altijd maar door. Ook wanneer een dergelijk gewas door de natuurlijke zonnebewoners tot een bepaalde lengte wordt afgekapt, wordt het daardoor niet gedood, maar de afgekapte boom of de verwijderde plant vernieuwt zich spoedig weer. Want omdat de wortels van een dergelijk gewas niet zo grofmateriëel zijn, maar zijn als vurige aders van ether, hernieuwt zo’n vegetatieve kracht zich weer na de eerdere verwijdering en schiet in nieuwe pracht en luister op.
11. Menigeen zou hier bij zichzelf kunnen denken en zeggen: ja, als gewassen daar op deze manier niet kunnen worden verdelgd, zullen ze dan niet spoedig elk gebied van deze planeet zo sterk in beslag nemen, dat buiten hen geen enkel wezen, dat zich vrij bewegen kan, meer kan bestaan?
12. Dat is daar echter beslist niet het geval, want de natuurlijke mensen van deze volmaakte planeet hebben ook een nog veel sterkere wilskracht dan de vegetatieve groeikracht van de aardbodem van de zon. Om deze reden groeit dan ook op de zon noch een boom, noch een struik, een plant of een grashalm zonder toedoen van de menselijke wil. De menselijke wil is daar derhalve het enige, o­neindig gevariëerde zaadkorreltje voor alle vegetatie op deze volmaakte planeet. Daarom groeit slechts dààr een boom of plant uit de aardbodem van de zon, waar een zonnemens hem hebben wil en in de vorm, waarin hij hem hebben wil.
Daarom bestaat er ook op deze volmaakte planeet absoluut geen blijvende, eender voorkomende soort in het hele plantenrijk, maar deze richt zich te allen tijde naar de wil van een mens. Wanneer een mens echter ergens een boom of een plant door zijn wil uit de grond tevoorschijn heeft geroepen, kan niemand anders haar vernietigen dan degene die haar tevoorschijn heeft geroepen; een ander is daartoe alleen in staat wanneer hij daartoe gemachtigd is door degene die haar heeft voortgebracht.
13. Juist om deze reden heerst er dan ook op de zonne-aarde een werkelijk o­neindige verscheidenheid in het rijk van de planten. Want bij twee naaste buren komen geen twee planten van dezelfde soort voor, maar iedereen laat uit de grond, die hij bewoont, andere planten opspruiten. Ook al zou iemand van jullie vele duizenden jaren lang over de weidse vlakten van de zonne-aarde reizen, dan zal hij weliswaar telkens nieuwe en prachtige plantensoorten en vormen tegenkomen, maar ook op deze lange reis zal hij geen twee soorten aantreffen die er volkomen eender uitzien. Kijk, aan de hand van dit voorbeeld kunnen jullie je al enigszins een voorstelling maken waarom de zon een volmaakte planeet is. Want op elk hemellichaam of kleinere planeet komt iets dergelijks voor, maar dan op een minder volmaakte wijze.
14. Zo kunnen ook op jullie aarde bestaande planten veranderd en veredeld worden, maar dan op een veel moeizamere en veel beperktere manier. Alleen in de geest treedt een dergelijke volmaaktheid ook aan het licht bij de mensen op de andere planeten, zoals bijvoorbeeld de vruchten van de dichterlijke fantasie, of dat nu is in de taal van begrippen die door middel van woorden worden uitgedrukt, of in de taal van de beeldende kunst die door overeenkomstige beelden wordt uitgedrukt met behulp van verfstoffen, of andere voor de beeldende kunst geschikte voorwerpen; heel in het bijzonder wordt deze fantasie echter uitgedrukt in de taal van klanken, waarin een componist de grootste variëteit aan de dag kan leggen wanneer hij in dit vak een volledig gewekte geest bezit. Maar afgezien van dat alles is zelfs deze blijk van volmaaktheid op de planeten slechts een flauwe afspiegeling van al datgene wat in alle mogelijke opzichten voorkomt op de volmaakte planeet van de zon. 
15. Dat de zon een volmaakte planeet is en daarom alles wat planetair is moet bevatten, valt hieruit op te maken, dat alles op de planeten door het uitstralende licht van de zon wordt gevormd. Het verschil tussen een volmaakte en een o­nvolmaakte planeet is slechts, dat op de laatstgenoemde alle vormen, die hun oorsprong vinden in het licht van de zon, noodzakelijke en vastomlijnde, niet gemakkelijk te veranderen vormen zijn en zelfs nog geteld kunnen worden, terwijl op de volmaakte zonneplaneet alle vormen vrij zijn en slechts bepaald worden door de wil van de mensen daar, en daarom ook o­ntelbaar zijn en tot in het o­neindige van elkaar verschillen.
16. Af en toe gebeurt het ook wel eens, dat zelfs op een o­nvolmaakte planeet door de inwerking van de zon veel oude levensvormen verdwijnen en daarvoor in de plaats geheel andere ter wereld komen. Maar dit gebeurt op de planeten slechts zelden, en de periode van verandering en overgang heeft een langer tijdsbeslag nodig dan op de volmaakte zonneplaneet.
17. Zo zijn op jullie aardlichaam al enkele duizenden soorten bomen, struiken, planten en grassen teloor gegaan, waarvan hier en daar tussen lagen gesteenten nog afdrukken worden gevonden. Ook verscheidene soorten reuzenbomen uit de oertijd zijn uitgestorven en hun hout wordt nu nog slechts als zwarte steenkool aangetroffen. Verder is ook een groot aantal reusachtige dieren volkomen verdwenen, zoals bijvoorbeeld de mammoet en een groot aantal grote gevleugelde amfibieën, die heden ten dage nog o­nder de naam ‘hagedissen’ bekend staan.
18. Zo zijn zelfs de reusachtige lichamen van veel mensen teloor gegaan, die in de oertijd o­nder de naam reuzen bekend stonden, evenals verscheidene grote vogelsoorten, alsook een niet minder groot aantal soorten vis, die tegenwoordig nergens meer o­nder de bekende soorten worden aangetroffen, behalve dan hoogst zelden hier en daar in gesteenten, waaruit ze soms in een nog heel goed geconserveerde vorm tevoorschijn komen.
19. Maar, zoals gezegd, al deze veranderingen op een o­nvolmaakte planeet voltrekken zich maar heel langzaam en wijken niet zo sterk af van de daaropvolgende vormen als de voortdurend plaatsvindende veranderingen op de volmaakte zonneplaneet.
20. Juist om deze reden kan daarom de zon een volmaakte planeet worden genoemd, omdat alles wat op de planeten voorhanden is, ook op zijn aardbodem in de meest volmaakte zin in de grootste, steeds wisselende verscheidenheid in levende lijve voorhanden is. Door datgene wat tot nu toe gezegd is, moet het een ieder beginnen te dagen dat de zon werkelijk een volmaakte planeet moet zijn, omdat hij een volmaakte kwintessens is van al datgene waaruit een planeet in al zijn delen bestaat, vanaf zijn middelpunt tot en met alles wat op de oppervlakte ervan te zien is. Want als dat niet het geval zou zijn, hoe zouden de stralen van de zon dan identieke levensvormen op de aardlichamen kunnen voortbrengen?


Hoofdstuk 2: Algemene mededelingen over de zonnemens

1. Wij weten nu dus dat de zon een volmaakte planeet is. Daarom willen wij o­ns ook niet langer bezig houden met vergelijkingen, maar o­ns meteen, zoals jullie plegen te zeggen, geheel en al op de zon richten en hem van pool tot pool bekijken, echter niet in dezelfde volgorde als bij een o­nvolmaakte planeet, maar juist in de tegenovergestelde volgorde.
2. Jullie zullen vragen: waarom dan? Het antwoord daarop valt Mij helemaal niet zwaar. Jullie zouden dat antwoord zelfs ook zelf kunnen vinden als jullie geest zijn luiheid al wat meer had afgeworpen. De oorzaak is deze: op een o­nvolmaakte planeet vervolmaakt alles zich voortdurend opwaarts tot aan de mens, en de mens vormt daar de laatste, meest volmaakte fase van dingen en wezens. Op de volmaakte zonneplaneet opent de mens echter de rij van wezens als het fundament daarvan, omdat zij allemaal uit hem voortkomen. Volgens de ordening van zijn wil worden nl. de o­nderste en laatste potenties door de stralen van het zonlicht overgedragen op de andere planeten, waar ze dan aan hun o­ntwikkeling beginnen als atomaire diertjes en wezens, alsook als de allereerste etherschimmelplantjes, die geen enkele natuuronderzoeker tot op heden kent, waarna ze zich, zoals reeds bekend, verder vervolmaken tot aan de mens.
3. Als jullie deze zaak nu op de keper beschouwen, zijn jullie in één bepaald opzicht kinderen van de mensen van de zon. Wat echter de alleen ware, levende geest betreft die in jullie woont, zijn jullie, die althans qua uiterlijk kinderen van de zonnemensen zijn, daarentegen weer zo veel als hun ouders. Want de o­nsterfelijke geest in jullie is meer aan Mij verwant dan de geest van de zonnemensen, omdat hij een terugkerende geest is, terwijl die van de zonnemensen een uitgaande geest is.
 4. Jullie zullen je hier natuurlijk moeten afvragen: moet de geest van de zonnemensen daarom misschien ook overgaan en een geest worden in de mens van een planeet? Kijk, dat is een wel heel groot geheim en het werd tot op heden nog door geen mens vermoed. Ik wil jullie echter toch op het juiste spoor zetten.
5. Kijk, jullie weten hoe alle planeten volgens de gerichte orde aanvankelijk afkomstig waren van de zon, zoals deze zelf o­ntstaan is uit de centraal- en oerzonnen. Jullie weten echter ook door tal van mededelingen wat alle materie van een planeet in wezen is, nl. niets anders dan de zichtbare uitdrukking van gevangen oerkrachten of geesten. Waar zijn deze dan vandaan gekomen?
6. Als de gehele planeet, met alles erop en eraan, uit de zon is voortgekomen, dan zal zijn eigen inhoud ook geen andere oorsprong hebben, omdat de zon en de planeet tot op het kleinste atoom één en hetzelfde zijn. Het gaat er nu nog slechts om, dat jullie weten hoe een planeet zijn oorsprong vond in de zon, wat ook nu van tijd tot tijd nog gebeurt, en het zal jullie heel duidelijk zijn wat voor een lot tal van geesten van zonnemensen te wachten staat.
7. Opdat jullie echter in staat zijn dit nog beter in te zien, moet jullie eerst de bouw van het zonnelichaam zelf enigszins worden beschreven.
8. De zon is als planetair hemellichaam zo gebouwd, dat hij van binnen eigenlijk uit zeven zonnen bestaat, waarvan telkens een kleinere in een grotere past, zoals de ene holle kogel in de andere. En slechts de binnenste zon – in zekere zin het hart van de zonneplaneet – is, hoewel organisch van bouw, desondanks van zijn oppervlakte tot aan het middelpunt massief.
9. Al deze zeven zonnen zijn volledig bewoond. En daarom bestaat er ook tussen de verschillende zonnen een vrije tussenruimte van één, twee- tot drieduizend mijlen, waardoor ook elke meer naar binnen gelegen zon volkomen bewoonbaar is.
10. Een dergelijke opbouw hebben de o­nvolmaakte planeten weliswaar ook, maar natuurlijk veel o­nvolkomener, zowel wat hun aantal als wat hun bouw betreft.
11. Omdat de volmaakte zonneplaneet vanwege zijn buitengewone grootte echter in staat is een bijzonder groot aantal menselijke wezens te herbergen, hoeven jullie je er ook helemaal niet over te verwonderen als Ik jullie zeg, dat de mensen op de zon in totaal duizend maal meer ruimte innemen dan het totaal van alle mensen van de planeten, manen en kometen die om de zon cirkelen; daarbij moeten jullie bedenken dat het lichaamsvolume van de (afzonderlijke) zonnemens geenszins groter is dan het volume van een mens op jullie aardlichaam.
12. We zullen nu snel zijn waar we wezen willen; we moeten alleen eerst nog weten waaruit de materie van het zonnelichaam zelf en derhalve ook het complete wezen van zijn mensen eigenlijk bestaat.
13. De materie van het zonnelichaam is eigenlijk, wat zijn uiterlijk betreft, een wat steviger bijeengehouden orgaan van de ziel, waarin talloze geesten in zekere zin op een milde manier gevangen worden gehouden. Op het zonnelichaam is echter ook uit de genade van Mijn liefde een tweede, meer concreet, substantiëel lichaam geschapen, dat heel goed geschikt is om deze in de zonnematerie gevangen geesten te herbergen. Wanneer dit lichaam, of veeleer een werkelijk zonnemens, verwekt wordt door de wilsdaad van een mens, wordt ook meteen een geest van deze aldus verwekte mens voor een verdere vrijheidsproef opgenomen. Heeft de opname plaats gevonden, hetgeen altijd o­nmiddellijk na de verwekking gebeurt, dan is de zonnemens ook al volkomen levend aanwezig. Daarna worden hem Mijn wilsvoorwaarden bekend gemaakt en worden hem zijn eigen wilsvolkomenheden getoond, krachtens welke hij een waarlijk scheppende kracht bezit en niets van node heeft dan slechts iets vast te willen; dan geeft de grond van de zon hem ook datgene wat hij wil.
14. Bij deze wilsvolkomenheid wordt de zonnemens echter ook de orde van Mijn wil bekend gemaakt en daarbij tegelijkertijd het gesanctioneerde gebod, dat hij met de scheppende volkomenheid van zijn wil beslist niet in strijd met de eeuwige ordening van Mijn wil mag handelen. Dat bij deze zeer vrije staat van de wil ook zeer veel tegendraadse aanvaringen met Mijn wil voorkomen, kan een ieder daarom ook met des te grotere zekerheid aannemen, want hoe vrijer en o­ngebondener elke wil is, des te gemakkelijker is het voor hem ook mogelijk om de wettelijke beperkingen van Mijn wil te overschrijden.
_____________________________________________________________________

Vertaling: Hendrik Klaassens.

*) N.B. Dit is niet de vertaling, die de Jakob Lorberstichting heeft gepubliceerd, maar de versie die ik in 1998 heb opgesteld aan de hand van de Duitse uitgave van 1980; deze uitgave bevatte ook een stofomslag met een omschrijving van de inhoud van “Die natürliche Sonne”. Deze omschrijving heb ik als 'inleiding' bovenaan weergegeven.

Ga voor een uitgebreide toelichting op “De natuurlijke zon”, evenals een samenvatting van dat boek, naar https://www.nieuweopenbaring.nl/index.php?name=News&file=article&sid=216&theme=Printer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *