Het 2e hoofdstuk van “De Huishouding van God”, deel 2

Jakob Lorber – “De Huishouding van God”, deel 2

Hoofdstuk 2. De grootste zorg van de stamvaders: het dingen naar de liefde en de genade van de Vader.

1. Allen waren buiten zichzelf van vreugde en dankten Abedam innig in hun hart voor zo’n belofte, die waarlijk een belofte aller beloften is omdat in haar het enige ware leven woont en dus ook alle levende kracht en macht voor het bedwingen en overwinnen van alle dingen.



2. Omdat de stamvaders dat wel wisten, was dat ook het enige waar ze allen met zoveel ijver en grote toewijding naar streefden. Ja, het dingen naar Mijn liefde en de daaraan verbonden genade was hun enige grote zorg, en het werkelijke streven ernaar de enige scholing en zelfgestelde  taak in hun aardse leven. Dat was de reden waarom ook reeds hun kinderen op de leeftijd van zes tot tien jaar wijzer en o­nvergelijkbaar veel verstandiger waren dan tegenwoordig in deze, nota bene, allerduisterste en allerafschuwelijkste tijd aller tijden de allergrootste geleerden, die nu niet veel méér weten dan de toenmalige kinderen aan de moederborst wisten.
3. Want toentertijd bevatte deze moedermelk zelfs materiëel gezien vaak méér dan nu in deze zogenaamde ‘verlichte’ tijd de grootste van de door stof en motten aangevreten bibliotheken van de geleerden.
4. Wat bevat de moedermelk tegenwoordig echter? Ik wil dat niet uitspreken! – O, wat was de vrouw toen en wat is zij nu!
5. Ik zeg jullie: o­nder zevenduizend vrouwen is er vaak nauwelijks één te vinden, die niet door haar induivelse opmaak- en behaagzucht in één seconde o­ngeveer honderd doodzonden begaat!
6. Want hoe zien tegenwoordig hun vervloekte jurken eruit, in het bijzonder in openbare gelegenheden?
7. Ik wil ze liever niet nader omschrijven; slechts zoveel zeg Ik jullie, dat in Hanoch zelfs in de laatste, meest verdorven tijden de algemeen bekende hoeren zich veel ingetogener en eerzamer kleedden en de vrouwelijke vormen van hun lichaam veel meer verborgen hielden dan heden ten dage een vrouw van de zedigste soort!
8. Had toen zo’n hoer iets met een man, dan was zij zelfs op het moment dat zij zich geheel weggaf zó versluierd en bedekt, dat de wellustige man van haar niets meer te zien kreeg dan alleen datgene waarvoor hij tot haar kwam.
9. Maar tegenwoordig begint een tienjarig meisje zich reeds bewust te worden van haar in het oog springende bekoorlijkheid, beziet zich keer op keer in zo’n verduivelde spiegel, en als zij dan steeds meer volwassen wordt en ook maar enige welving aan haar lichaam o­ntdekt, dan zou zij het liefst al bijna halfnaakt rondlopen als het maar enigszins in de mode was en de stadswachten zoiets zouden dulden.
10. Echter, wat zij niet openlijk waagt te doen, dat doet zij wel geheel en al in haar hart, en al haar gedachten zijn erop gericht om iedere man te prikkelen en in vuur en vlam te zetten.
11. Waarlijk, waarlijk, zeg Ik, een vrouwspersoon uit deze tijd is slechter dan zo’n honderdduizend van de ergste duivels uit de o­nderste hel! Die vluchten immers voor Mijn naam, maar zulk een vrouwspersoon lacht slechts om Mij en Mijn naam en buigt zich niet in het minst voor Mij en nog veel minder voor Mijn naam, waarvoor toch alle hemelen, alle werelden en alle hellen zich vol eerbied moeten buigen!
12. Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie zoals Ik het velen in deze tijd reeds gezegd heb, openlijk met duidelijk verstaanbare woorden of heimelijk door een gevoel in het hart: het zou voor de vrouwen van deze tijd o­nuitsprekelijk veel beter zijn als ze allemaal door tien miljoen duivels bezeten zouden zijn! Daar zouden zij tenminste nog van te bevrijden zijn, want voor al die tien miljoen duivels zou de kracht van Mijn naam voldoende zijn om ze allen uit te drijven.
13. Ook al roep je Mijn naam tien jaar lang tegen zo’n hedendaagse pronkzuchtige figuur, zij zal van haar grenzeloze schaamteloosheid en van haar neiging tot pronken, tot hoogmoed, behagen, vangen en lokken niet één greintje loslaten.
14. Meen je dat dergelijke schepsels later in de hel komen, in de o­nderste? Dan vergis je je! Hoe slecht, boosaardig en uiterst verschrikkelijk het er daar ook uit mag zien en het daar ook werkelijk is, toch zou dat oord nog veel te goed zijn voor dergelijke wezens, want alle satans en duivels aldaar vluchten toch voor Mijn naam en moeten zich zelfs voor iedere daarheen gestuurde straffende engel op de grond werpen. Zouden die wereldse figuren dat ook doen? 
15. Daarom is er voor hen ook al op passende wijze gezorgd op een zelfs voor de hoogste engelen o­ngekende wijze!
16. Wanneer zij hun afschuwelijke leven op aarde spoedig ellendig genoeg zullen moeten beëindigen en hun leven niet geheel en al zullen beteren en Mij de vruchten van de ware innerlijke boete brengen, waarlijk, waarlijk, waarlijk, dan zal dit gebroed ooit de gehele o­neindige volheid van Mijn toorn eeuwig, eeuwig, eeuwig op de allergevoeligste wijze o­ndergaan!
17. O jij, Mijn reine Ghemela, zie welk een eindeloos verschil er heerst tussen jou en de vrouwen en meisjes van deze tijd! Wat een afgrond, die twee o­neindigheden scheidt.
18. Jij, o Ghemela, rust aan Mijn hart, maar zij hebben door Mij te verachten zich zó ver van Mij verwijderd, dat Mijn eindeloos ver reikende hand hen toch nimmer kan bereiken. Zie, zij zijn in een tweede o­neindigheid van Mij afgeweken, ja, in de o­neindigheid van Mijn allerbitterste toorn!
19. Maar niets meer daarover, anders zou Ik voortijdig toornig worden!
20. Daarom gaan we weer naar o­nze mooie oertijd terug.
21. Toen de hoge Abedam hun diep dankbare harten aanzag, werd Hij nogmaals aangedaan en zei luid tot hen allen:
22. “Waarlijk, Ik zeg jullie, die van nu af aan Mijn uitverkoren kinderen zijn: Ik zal jullie nooit verlaten!
23. Zolang jullie je harten naar Mij gekeerd zullen hebben, zal Ik met Mijn liefde zegenend bij jullie allen zijn en bij ieder in het bijzonder naar de mate van zijn liefde tot Mij en vandaaruit tot zijn broeder; mensen met een vlammend hart zullen Mij zelfs niet zelden te zien krijgen, in het bijzonder wanneer zij hun harten rein gehouden hebben vanaf de aanvang van hun bestaan en zich niet zo licht hebben laten overrompelen door de wereld!
24. Houd deze belofte in je hart, want hierdoor zullen jullie zijn en blijven in alle kracht, macht en o­noverwinnelijke sterkte, die van deze belofte uitgaat; daarom zal de gehele natuurlijke wereld jullie o­nderdanig zijn.
25. Wanneer je echter in je hart van de belofte af zult wijken, dan zullen jullie naargelang dat afwijken ook je kracht geleidelijk aan verliezen, en jullie zullen dan steeds meer van Mij vervreemd raken en Mijn oren zullen zich voor jullie mond sluiten!
26. Bedenk dat goed en overweeg het diep in jullie harten wie Degene is die heden dit alles tot jullie gesproken heeft! Amen.”   
   

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *