Het 3e hoofdstuk van “De Huishouding van God”, deel 2

Jakob Lorber, “De Huishouding van God”, deel 2

Hoofdstuk 3. Lamech en Ghemela door de Heer tesamen gebracht.

1. Na deze woorden riep de hoge Abedam Lamech bij Zich, stelde hem aan Ghemela voor en vroeg haar:
2. “Mijn geliefde Ghemela, kijk naar deze man. Zijn naam is Lamech; net als jij is hij vol vurig vlammende liefde tot Mij. Zie, deze man wil Ik jou geven, want Ik weet dat hij jou niet zal aanraken voordat Ik hem naar jou toe zal leiden.



3. Daarom heb je niets te vrezen, want zo rein en zo vol kuisheid als jouw hart is, is ook het zijne. Zoals jouw hart niet naar hem verlangt, maar alleen naar Mij, zo is het ook met hem gesteld; zoals jij van hem weg zou willen vluchten, zie, evenzo zou hij dat ook willen.
4. Hij is in alles geheel gelijk aan jou; net als jij heeft ook hij de heetste liefdestranen aan Mijn borst geweend!
5. En zie, zo jong als hij is, is hij toch vol van de hoogste wijsheid die een vrij mens ooit kan bevatten en hij bezit nu een grote macht en kracht, die hij verkegen heeft door zijn even machtige liefde tot Mij!
6. Als jij je echter zou willen overtuigen van de ware wijsheid in hem, die voortkomt uit zijn liefde tot Mij, dan sta Ik je toe hem een willekeurige vraag te stellen, zodat hij je dan vanuit zijn eigen hart kan antwoorden.
7. Stel hem dus een vraag, net zoals je Mij een vraag zou stellen!”
8. Maar Ghemela was vol schroom voor Lamech en durfde hem niet aan te kijken en ze zei tegen Abedam:
9. “O, mijn boven alles beminde Jehova, zie, ik kan niets uitbrengen, want ik ben heel erg bang voor hem!
10.  Als ik U gehoorzamen moet, bevrijd U, mijn enige meest geliefde Jehova, mijn hart dan van deze grote angst!
11. Ik, Uw Ghemela, die alleen U bemint, vraagt U dat, maar alleen wanneer U het wilt!”
12. En Abedam raakte haar aan en sprak tot haar: “Ghemela, jij reine, jou geschiede naar jouw liefde tot Mij. Amen.”
13. Terstond ging door Ghemela’s borst een zachte stroom. Zij werd van haar angst bevrijd, richtte zich op, vatte moed en vroeg meteen aan Lamech:
14. “Lamech! Ik ben een arme maagd vergeleken bij jouw hoge oerafstamming. Kun jij naast jouw liefde voor Jehova ook mij nog beminnen?
15. Ben jij daartoe in staat? Want zie, ik wil niets anders dan alleen mijn Jehova liefhebben, en vanuit Hem pas al het andere, voorzover dat Zijn liefde en erbarming in zich draagt en mij kan dienen als wegwijzer naar Hem! Wil je mij nu antwoorden op deze vraag van mijn hart?”
16. En Lamech wierp zich aan Abedams borst en zei snikkend: “O, mijn allerheiligste, door mij boven alles geliefde Abba Emmanuël Abedam!
17. Vergeef mij, zie, mijn hart is zo vervuld van gloeiende liefde tot U, dat het tot geen andere liefde meer in staat is dan alleen de zoetste, reinste, heilige liefde tot U!
18. O, mijn heilige, goede, liefdevolle Vader, dat weet U immers ook; heb ik dan gezondigd voor U, zodat U mij nu wilt straffen?
19. Wie ook deze Ghemela mag zijn, zie, ik heb toch immers nooit naar haar verlangd zoals naar geen enkel wezen van haar geslacht! Mijn hart was toch altijd slechts naar U gekeerd. Dat weten toch al mijn voorvaderen van Seth af tot mijn lichamelijke vader Methusalah!
20. O Abba Emmanuël! Wees barmhartig en genadig, indien ik misschien o­nbewust in Uw alziende, allerheiligste ogen een misstap begaan heb en o­ntsla mij van deze straf, die mij zo verschrikkelijk groot schijnt, ja in alle waarheid komt zij mij bovenmatig groot voor. Sta mij toe niet te antwoorden op deze vraag, ofschoon zij vol is van het reinste verlangen en uit een mond kwam zoals ik nog nooit heb gezien! O Abba, Emmanuël! Uw heilige wil geschiede! Amen.”
21. En Abedam nam Lamech o­nder Zijn arm en hief hem een eindje van de grond op, zette hem toen weer zachtjes neer en zei daarop tegen hem:
22. “Hoor eens Lamech, jij bent een eigenaardig mens. Jouw liefde voor Mij is groter dan je vertrouwen! Jij bemint Mij met al je kracht, ja, je houdt van Mij met zoveel gloed in je hart als je maar verdragen kunt, maar wat je vertrouwen betreft, dat staat in geen enkele verhouding tot jouw zo gloeiende liefde.
23. Hoe kan het bij Mijn liefde voor jou en bij jouw liefde voor Mij zelfs maar middenin de nacht bij jou opkomen dat Ik jou een straf zou willen of kunnen opleggen omdat Ik voor jou vanuit de hemel een zeer zuiver loon bestemde?
24. Zou jij een van de wereld afgekeerd mens, die jou boven alles liefhad, iets dergelijks kunnen aandoen?
25. Hoe kun jij dan zoiets van Mij denken? En wel uit pure zwakte van jouw vertrouwen in Mij, dat juist sterk zou moeten zijn?
26. Zie, wat Mij naderen kan zoals deze Ghemela, een allerreinste dochter van Zuriël, en daarom Mijn liefde beslist ten volle waardig – wat Ik op Mijn handen gedragen heb – hoe zou zoiets voor jou ooit een straf kunnen zijn?
27. Dat zeg ik je nu, opdat je goed tot je gemoed laat doordringen en goed zult overdenken welke waarde een gave heeft, die je uit Mijn hand o­ntvangt!
28. Zie, haar hart heeft buiten haar vader nog nooit een man leren kennen. Daarom greep haar een grote angst aan, reeds bij het noemen van jouw naam, laat staan bij het zien van jouw persoon!
29. Toen Ik haar vroeg jou een vraag te stellen, beefde zij over haar hele lichaam uit grote verlegenheid voor jou, maar in haar grote angst bedacht ze dat ze Mij gehoorzaamheid verschuldigd is. Daarom bad ze Mij om kracht om Mij te kunnen gehoorzamen.
30. Heb je dat dan niet bij haar opgemerkt? Hoe kun jij dan Mijn wil, door haar tot jou gericht, als een straf beschouwen?
31. Als Ik je niet in je reinheid en grote liefde tot Mij zou hebben gekend, dan zou je nu dit loon verloren hebben! Maar de zuivere vlam van je hart spreekt voor je. Daarom heb je geen schuld tegenover Mij, maar slechts een kleine tegenover de reine Ghemela.
32. Geef haar daarom wat zij, door Mijn wil gedreven, van jou verlangde, zodat jij ook deze schuld delgt. Amen.”
33. Lamech zag zijn vergissing in, vroeg de bevende Ghemela om vergeving en gaf haar toen een waarachtige, Mij waardige verzekering van zijn zuivere liefde voor haar, waarop hij, zij en alle omstanders tot vreugdetranen werden geroerd.
34. En zo werd zij zijn enig geliefde vrouw. Zij bleven beiden echter kuis tot op het laatst, toen Lamech honderdtweeëntachtig jaar oud was en toen pas op Mijn verzoek Noach verwekte.
35. Zie, dat was een huwelijk dat waarlijk in de hemel gesloten was! Zo moeten alle huwelijken gesloten worden, nu en ook later! 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *