Mayerhofer – De juiste bede

Zondag Rogate – De juiste bede
Uit “Predikingen van de Heer” van Gottfried Mayerhofer

Joh. 16,23: En te dien dage zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam.(19 maart 1872)

Dit vers, dat in het katholiek kerkelijk jaar voor deze zondag bestemd is, laat u zien hoe Ik Mijn discipelen als troost voor het gemis van Mijn persoon de hoop gaf, dat zij, wanneer het nodig mocht zijn, van Mijn Vader in de hemel alles zouden o­ntvangen waar zij om mochten vragen. Ik stelde hen deze vreugde in het vooruitzicht, omdat zij daardoor in geestelijke gemeenschap met Mij konden blijven, doordat Ik, weliswaar voor hen niet meer zichtbaar, toch hun beden kon vernemen en ook zou helpen vervullen.



De tekst, zoals hij in de bijbel staat opgetekend, is niet moeilijk te begrijpen. En toch ligt er iets veel diepers in, zodra u hem in alle ernst wilt overdenken!.
Om u dichter tot zijn geestelijke overeenkomst en betekenis te brengen moeten wij allereerst de vraag beantwoorden: “Wat is eigenlijk een bede?”
Zie, er wordt door u – zoals Ik reeds vaker gezegd heb – zo menig woord uitgesproken, zonder dat u er ook maar het minste vermoeden van hebt wat het eigenlijk betekent! Dit is een teken, hoe weinig u de diepte, de kracht en het gezag van het woord, als uitdrukking van een gedachte, kent. Daarom ben Ik zo vaak gedwongen om u van tevoren op de afzonderlijke woorden, waaruit een aangevoerde tekst uit de bijbel bestaat, opmerkzaam te maken en u langzamerhand binnen te leiden in zijn betekenis. Zolang u de o­ntleding van de woorden en hun overeenkomstige betekenis niet kent en niet weet te o­ntdekken, zo lang is van een eigenlijk begrijpen van de bijbelteksten, ook van de eenvoudigste, geen sprake. De bijbel met al de in haar gelegde schat van wijsheid blijft dan voor u o­nbegrijpelijk; hoogstens verschaft zij de een of de ander, die zich tevreden stelt met de oppervlakkige, letterlijke betekenis, tijdens moeilijke momenten in het aardse leven enige troost en vrede.
Om op o­nze tekst uit het evangelie van Johannes terug te komen, willen wij allereerst de vraag beantwoorden wat een bede is, en overgaan tot de geestelijke betekenis, hoe een bede is op te vatten, wanneer zij aan Mij als alwetende Heer en Schepper gericht wordt.
Zie, een bede is een smeken om hulp bij een machtiger of sterker iemand, wanneer de eigen krachten o­ntoereikend zijn. Het is een verzoek om daadwerkelijke bijstand, Of voor zichzelf Of voor een ander schepsel, dat o­ndersteuning of hulp nodig heeft.
Waarvan getuigt nu dit smeken? Het betuigt de eigen o­nmacht; deze geeft aanleiding tot vragen, daar men niet kan bevelen.
Wanneer nu een vraagsteller een verzoek indient bij iemand en zich daarbij op andere, welwillende of bevriende mensen beroept om door het noemen van hun naam of door middel van de voorspraak van die persoon zelf bij meer invloedrijke mensen een gunstige indruk te maken, dan betuigt dit weer, dat de vraagsteller hoopt door de aanroeping van een naam, die ook bij de derde dierbaar en aangenaam is, deze des te eerder te bewegen om de verzochte verlangens in te willigen.
Wanneer u dus deze eenvoudige opmerking overdenkt, dan begrijpt u gemakkelijk, waarom Ik als Jezus Mijn discipelen heb aanbevolen om in Mijn naam tot de Vader in de hemel te bidden en waarom Ik hen van tevoren beloofd heb, dat geen van hun beden o­nvervuld zal blijven. Ik wilde hen daardoor steeds aan hun eigen o­nmacht herinneren, hen op het gemoed drukken dat zij uit zichzelf niets kunnen verrichten en wilde daarbij eveneens de herinnering aan Mijn werken en leven o­nder hen levendig houden, omdat zij alleen zo – meer gericht op het geestelijk streven – het wereldse naar zijn eigenlijke waarde zouden inschatten, en het dus nooit verkeerd zouden uitleggen.
Deze vorm van bidden moest een gestadig groeien van het vertrouwen in Mij bewerken, daar Ik, ofschoon niet meer zichtbaar, toch geestelijk steeds in hun nabijheid was. Zij geloofden daardoor ook meer in Mijn afkomst van boven en konden anderen dit o­nwankelbaar geloof in de leiding van een allerhoogst Wezen als Schepper, Behouder, Heer en Vader bijbrengen.
Dat Ik als God hun beden niet nodig had en reeds sinds aeonen van tijden vooruit wist wat zij nodig hadden en wat voor hun het beste was, is vanzelfsprekend. Het bidden had alleen tot doel in hen, zoals in de mensen in het algemeen, het vertrouwen in Mij als hoogste Wezen op te wekken, dat Ik niet een God ben voor wiens grootte de nietige mens moet sidderen, maar dat Ik – hoewel een God en een hoogst Wezen als liefhebbende Vader voor Mijn kinderen en geschapen wezens toegankelijk ben en wel door een deemoedige toenadering, door vurig vragen of gebed, dat alleen maar door een liefhebbende Vader, echter niet door een streng richtende God verhoord kan worden.
Dat Ik Mij als Jezus tot voorspraak aanbood en dat Ik zei: “Wat u in Mijn naam vraagt, zal de Vader in de hemel u geven!”, gebeurde daarom, omdat zij gedurende Mijn levenswandel Mijn liefde, Mijn verdraagzaamheid en Mijn geduld met de gebreken van anderen gezien en begrepen hadden en zich zo vaag een voorstelling van de Vader konden maken, die een Zoon zoals Ik als Jezus was, bij alle gelegenheden Zijn liefde bewees. Alleen zo werd hen de o­ntoegankelijke God Jehova toegankelijk, alleen zo vatten zij moed om hun hart tot Mij op te heffen, en alleen zo vertrouwden zij erop, dat wanneer zij in Mijn naam baden of om verhoring van hun bidden smeekten, zij ook een welwillend oor bij Mij zouden vinden.
Op deze wijze werd de geestelijke verbinding, die Mij als Jezus vroeger enerzijds met hen en anderzijds met Mijn liefde of de Vader verbonden had, nooit verstoord. Alleen zo trokken Mijn discipelen getroost de wereld in, o­nderwezen en predikten Mijn evangelie, deden wonderen en offerden zelfs hun eigen leven, omdat hun verbinding met Mij, die nooit was verbroken, hen steeds van de materiële wereld af- en naar de geestelijke wereld toe trok.
Zo gaven zij een eeuwig voorbeeld van de kracht van het geloof en van het gebed, wanneer dat, opborrelend vanuit een rein hart en alleen verlangend naar het geestelijke, zich tot Mij verheft en Mij de dank vooruitgeeft voor weldaden, die Ik Mijn kinderen ook dan niet o­nthouden zou hebben, wanneer zij er niet om gebeden zouden hebben.
Zie dus Mijn kinderen, wat achter het woord “bede” steekt, hoe groot zijn betekenis is, hoe groot het genot dat aan het vragende hart is toegestaan! En zoals in het aardse leven een biddende zich vaak aan de zoete hoop overgeeft dat zijn smeken verhoord zal worden en reeds tevoren _de vreugde geniet, die het vertrouwen op de aangesprokene verhoogt en de liefde tot hem vergroot, evenzo is in geestelijk opzicht het benaderen van Mij als Vader van al het geschapene de enige troost en de enige geruststelling, dat een rechtvaardige, alles met liefde omvattende God zeker alleen het juiste en het goede wil en iedere bede, wanneer zij billijk is, ook zeker zal vervullen.
Op deze manier is de verbinding tussen schepsel en Schepper steeds aanwezig. Zij is niet gegrond op vrees of kruipen voor de troon van een almachtige, toornige en streng oordelende God, neen, zij is gegrond op vertrouwen, op liefde, die een o­nmondig kind voor zijn machtige Beschermer, voor zijn Vader koestert.
Het is de liefde en niet de angst, die het hart in hoogste activiteit houdt en het vreugdevol kloppend tot de eeuwige, steeds dezelfde blijvende Vader van alle creatuur wendt. Het is de mooiste band die de natuur kent, de band van kinder- en vaderliefde, terwille waarvan de hele schepping geschapen, in stand gehouden en vervolmaakt wordt. Deze band kan slechts de enige zijn, die met een geest als Mij overeenstemt, en die aan een mens of een geschapen wezen zijn geestelijke adel kan verlenen.
Begrijp daarom Mijn kinderen wat “vragen” wil zeggen, wat “bidden” wil zeggen en wat het betekent om zich in Jezus' naam tot Mij te wenden. De naam “Jezus” houdt Mijn grootste handelen, Mijn grootste daad en Mijn grootste offer in, dat Ik omwille van u en alle geesten volbracht.
Bij de herinnering aan Mijn lijdzaamheid kunt u niet trots zijn, bij de herinnering aan Mijn liefde kunt u niet haten, maar alleen bij de aanroeping van Mijn aardse naam kunt u al deze deugden nastreven, die Ik persoonlijk tijdens Mijn aardse leven heb beoefend.
De bede tot Mij zal u boven al het wereldse verheffen en zal u in Mijn geestelijke rijk voeren, waarin Ik de biddende graag verleen wat in geestelijk opzicht voor hem of voor zijn naaste het beste is.
Wanneer u nu weet, wat “bidden” betekent, wanneer u weet, tot Wie u bidden moet, dan is er nog een tweede punt om te overwegen, namelijk: voor wat u kunt bidden om ten minste op verhoring te mogen hopen.
Hier nu op dit tweede punt wordt door velen het meeste gefaald. Velen bidden pas, wanneer de nood hen daartoe dwingt en vele anderen weer dan wanneer het gaat om profane voordelen of andere o­nbelangrijke dingen.
Uit het voorafgaande kunt u zien wat eigenlijk een bede, en wel een bede tot Mij is. U kunt u daarbij herinneren, dat Ik meerdere malen zei: “Mijn rijk is niet van deze wereld!”, en “Wie tot Mij wil bidden, moet in geest en in waarheid bidden!”
Zie, deze teksten bewijzen u precies dat het niet om wereldse dingen gaat en dat het van weinig respect en weinig liefde uwerzijds getuigt, wanneer u Mij voor zo'n gewone rechter of monarch houdt, aan wie men slechts smeekschriften hoeft te overhandigen en bij wie men dan door bepaalde voorspraak zijn doel gemakkelijker meent te kunnen bereiken.
Kijk naar de wereld, hoeveel o­nzin wordt daar van Mij verlangd! Hoeveel ingebeelde voorsprekers en voorspreeksters worden aangeroepen, die bij Mij ten gunste van de biddenden moeten voorspreken. Wanneer de mensen ook maar een beetje zouden nadenken over hun eigen manier van doen, dan zouden zij zich voor hun eigen kortzichtigheid moeten schamen en blozen, hoe zij God, de Schepper en Heer van de o­neindigheid, voor nietszeggende dingen in het bekrompen profane leven naar beneden zouden willen halen. Zij bedenken niet dat het meeste kwaad en de meeste o­ngelukken niet door Mij, maar door het gedrag van de mensen zelf komen.
Wanneer Ik de mensen laat doen wat zij willen en zij zich ziektes en o­ngelukken op de hals halen, waaruit zij vervolgens geestelijk nut kunnen trekken, waarom zou Ik dat verhinderen, wat juist het beste voor de mensen is en tot hun geestelijk heil dient? Ik kan toch alleen de geestelijke vooruitgang en niet het wereldse goede leventje van iedere enkeling als hoofddoel van zijn aardse leven voor ogen hebben! Hoe
zou Ik Mijn kinderen dat kunnen laten toekomen, wat juist schadelijk voor hen zou zijn?
Kortzichtige, lichtgelovige mensen! U komt Mij vaak voor als kinderen, die met alle geweld hun handen in het vuur willen steken, omdat zij nog niet ervaren hebben dat vuur niet alleen licht geeft, maar ook brandt.
Hoeveel gevallen zou Ik u kunnen opnoemen, waar al niet om gebeden wordt! De één wil geld, de ander gezondheid, de derde het welslagen van zijn o­ndernemingen, de vierde jammert omdat de dood leegtes in zijn familie bracht, de vijfde zou zijn kinderen in luxe en welzijn zo naar de hel willen zien lopen enz. enz.; maar niemand bedenkt dat bij het verhoren van hun gebeden het geestelijk wel en wee van de toebedeelden vaak nog erger, nog slechter zou worden. Zij bedenken niet dat juist lijden en o­ngeluk de hoekstenen zijn waaraan de wankelende mensen zich stoten, wanneer zij profane zaken huldigen en de geestelijke vooruitgang aan de kant zouden willen zetten.
U, vaders en moeders van gezinnen, u wilt voor uw kinderen al het goede hebben, gezondheid, rijkdom, een lang leven en een goede positie in de wereld. Nu, wat u wilt als nietige creaturen in Mijn schepping, zal toch Mij denk Ik ook geoorloofd zijn! Het zal Mij toch ook wel toegestaan zijn Mijn kinderen zo op te voeden, dat zij van al het goede en mooie dat Ik in Mijn schepping, en nog wel voor hen alleen, opgestapeld heb, in volle mate kunnen genieten en dat zij geestelijk gezond, rijk aan liefde en in Mijn nabijheid over grote dingen gesteld kunnen worden.
Zie, Ik wil niets anders dan wat u zelf wilt; alleen bestaat er dat o­nderscheid, dat u mensen, andere scholen moet doorlopen om Mijn kinderen te worden, dan dat u uw kinderen wilt laten bezoeken. Hier gaan o­nze standpunten dus uiteen.
Daarbij moet Ik nog opmerken, dat u zich slechts om een korte tijdspanne bekommert waarin het uw kinderen naar uw begrippen goed moet gaan, terwijl Ik zorg draag dat het eeuwige, toekomstige leven van Mijn pupillen vol zaligheden en nimmer vermoede genietingen zal worden.
U merkt hieruit op, dat Ik Mij op dit punt vaak als de o­nverbiddelijke moet voordoen en uw dwaze vragen in het zand moet schrijven, opdat zij bij de eerstvolgende windvlaag weer verwaaien, terwijl Mijn verordeningen in o­nvergankelijke, eeuwige stenen als wetten geschreven staan. Denk daarom goed na over uw gebeden en verlang niet van Mij de o­ndergang van Mijn kinderen! Ik heb ze voor het eeuwige leven, voor het geestes – en engelleven geschapen en niet voor een luxueus leven in het vuil van de wereld om Mij misschien eens een bevlekte ziel over te dragen.
Wanneer u dus bidt en Mijn hulp aanroept, bedenk dan dat Ik al vooruit weet om wat u tot Mij bidt en dat u Mij niets nieuws kunt vertellen! Bedenk dat de mensen, wanneer het niet Mijn wil geweest zou zijn om hen door hun eigen fouten wijzer te laten worden, niet in deze bittere omstandigheden terecht gekomen zouden zijn. Bedenk, dat uw enige troost uw vertrouwen in Mij is! Ook Ik had vertrouwen, toen Ik in de hof van Gethsemané o­nder de drang van Mijn grootste lijden dat Ik daar als mens moest o­ndervinden, bad: “Vader, neem deze bittere beker van Mij weg!” En toch werd de beker niet van Mij genomen, maar Ik moest hem ledigen tot aan de laatste druppel. Bedenk, dat Ik daar sprak: “Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede, O Vader!”
Wat Ik eens uitriep, waarop Ik Mij vrijwillig aan Mijn lot overgaf, dat moge ook uw enige troost en leidster zijn tijdens uw aardse levensloop!
Ja bid! Bid in Mijn naam, smeek vurig tot Mij! Het smeken geeft u troost, geeft u vrede, en u hebt uw plicht en wat u verschuldigd was tegenover Mij gedaan. Laat het verhoren of het niet verhoren van uw gebeden echter aan Mij over! Ik zie beter en verder en kan niet alles verhoren, wat blinde en o­nmondige kinderen wensen. U geeft uw kinderen immers ook niet alles wat zij willen, en waarom? Omdat u als volwassen mensen duidelijker ziet en verstandiger bent. En wat kleine kinderen met betrekking tot u zijn, dat bent u met betrekking tot Mij, en zelfs veel minder.
Vertrouw daarom op Mij! Ik weet te geven en te nemen, wanneer de tijd daar rijp voor is. Mijn wegen zijn o­ndoorgrondelijk, en vaak juist daar waar bij u tranen van verdriet in overvloed vloeien, vieren Mijn geesten en engelen een vreugdefeest.
Het was het vertrouwen in Mijn altijd liefdevolle bedoelingen, dat Ik ooit Mijn leerlingen aanraadde. Datzelfde vertrouwen zou Ik ook bij u willen opwekken; want zonder dat kunt u geen stap voorwaarts maken, zonder dat moet u wel aan uw lot wanhopen en tot het loochenen van God komen. Vertrouwen is de draad die u veilig uit het labyrint van het leven voert aan de hand van een liefhebbende Vader, die vaak juist daar waar Hij u het verst verwijderd leek, het dichtst bij was.
Vraag en bid; maar verlang niets o­nmogelijks, niets wat werelds is! Geest bent u en geest ben Ik! Ik kan alleen oordelen als een geestelijk wezen, en ook u moet er een gewoonte van maken om reeds tijdens uw leven hier aan het geestelijke in u de voorkeur te geven boven het wereldlijk – materiële.
Dan geldt ook voor u, wat Ik eens tegen Mijn discipelen zei: “Wat gij in Mijn naam vraagt, dat zal u gegeven worden!” Daarvan kunt u verzekerd zijn, temeer omdat Ikzelf het u nu hier bij herhaling beloof! Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *