Het gesprek tussen judas en Thomas. Het afscheid van Bethanië Verblijf aan de Jordaan

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 69 / 77 »»
[1] Toen het ochtend werd, probeerde judas Thomas te benaderen en hem even terzijde te nemen.
[2] Ze gingen allebei naar buiten en spraken daar als volgt met elkaar:
[3] 'Broeder', zei Judas, 'kun jij de handelwijze van de Heer eigenlijk goed begrijpen? Kijk, wij zijn toch allebei mannen die steeds geweten hebben wat ze willen, en die een eenmaal gesteld doel steeds met alle krachten hebben nagestreefd! Maar hier zie ik toch niet meer duidelijk wat de Heer eigenlijk wil, en ik ben ook niet meer helemaal overtuigd dat Hijzelf duidelijkheid heeft over Zijn uiteindelijke doel.
[4] Wij zijn gisteren allebei getuige geweest van Zijn triomf, en hebben gezien wat voor kleine moeite het voor Hem zou zijn geweest om het volk, dat Hem vast aanhangt, zodanig aan Zich te binden dat het Hem gevolgd zou zijn waarheen Hij maar wilde. Maar in plaats van iedereen nu van Zijn zending als Messias te overtuigen, laat Hij Zich door de tempel alle vruchten van Zijn werk uit handen nemen en onderneemt Hij niets van datgene waar de hoop van het volk op gevestigd is, terwijl er in Hem toch werkelijk zoveel kracht is, dat Hij de tempel en het hele Romeinse rijk zou kunnen gebieden, als Hij zich daar maar toe wilde zetten!
[5] Wat heeft alle kracht Gods, waarmee Hij stormen, zieken en ieder onheil kan gebieden, voor Hem voor nut, als Hij in Zichzelf zo zwak is om die kracht niet te gebruiken wanneer dat nodig is?! Moeten de gezonden, die zwaar genoeg lijden onder de druk van de Romeinen en de woeker van de tempel, in Hem geen Heiland vinden? Wat is de ellende van een paar zieken vergeleken bij de ellende van het grote geheel? Juda,ja, de hele wereld zucht onder de druk van dat heerszuchtige volk. Hebzuchtige koningen en een almachtige keizer die in weelde baadt, bezetten de troon, die een wijze, rechtvaardige en vanuit God uiterst krachtige vorst zou moeten innemen. De wereld zou tot een paradijs worden, leed en verdriet zouden veranderen in vreugde, en armoede in rijkdom, als Hij de troon zou beheersen die nu de keizer van Rome inneemt!
[6] O, mijn hart trilt van vreugde in mijn borst, als ik eraan denk hoe het allemaal zou kunnen zijn -maar hoe het niet is! En waarom is het niet zo? Omdat Hij, de enige in wie de kracht Gods leeft, niet de moed in Zichzelf kan vinden tot een snelle, vastbesloten daad!
[7] Kijk, broeder, dat doet mij verdriet en maakt mij diep bekommerd; want ik heb werkelijk nog hart voor de diepe ellende van het volk; maar het lijkt mij haast dat Hij behalve voor de zieken en de zwakke broeders Zijn hart al kwijtgeraakt is!'
[8] Thomas antwoordde hem: 'Broeder, wat zeg je toch allemaal! Heeft de Heer Zelf niet gezegd: 'Ik ben niet in de wereld gekomen voor de gezonden, maar voor de zieken en gebrekkigen, om hen te helpen en te troosten'? Wil jij beter weten dan Hijzelf waarom Hij naar ons toe is gekomen?!'
[9] Verhit antwoordde Judas: 'En wie is er gezond in dit land? Is niet iedereen ziek en gebrekkig? Enkel de tempel en de groten zwelgen en mesten zich vet met wat ze door hun macht afpersen, en het uiterlijk gezonde lichaam van de mensen is van binnen ellendig, ziek en besmeurd door toorn en woede, die de manier van doen van die oppermachtigen in hen opwekt.
[10] Voor die mensen is Hij toch ook gekomen! Heeft het volk alleen een Messias nodig voor de lichamelijk gebrekkigen? Het volk wil en moet gelukkig zijn, dat is de wil van God; maar bij dat geluk hoort ook een veilig gestelde uiterlijke positie, zoals het volk onder Salomo heeft gehad, zodat het in vrede leefde en bij een uiterlijke welstand ook haar ziel kon ontwikkelen.
[11] Nee, broeder, mijn hart is verbitterd! Voor jou open ik het; want jij bent altijd nog de enige die zijn verstand en oordeel niet onder stoelen of banken heeft gestoken -zoals de anderen, die alles onvoorwaardelijk geloven, zonder dat ze weten waarom. Nee, ik ben geen slaaf van bijgeloof en wil dat ook niet zijn -ik wil weten waar de weg heenleidt! Ik wil geen kinderspel, ik wil mannendaden zien!'
[12] Thomas schrok danig van de grimmig kijkende Judas, die zijn gedachten ineens zo onverwacht voor hem ontsloot, en hij zei waarschuwend: 'Broeder, ik ben wel iemand die niet gemakkelijk gelooft, maar toch ben ik ook overtuigd van wat ik eenmaal geloof! Als je mij in mijn geloof in de Heer wilt doen wankelen, wat ik denk, dan is dat vergeefse moeite; want ik weet wat Ik van Hem moet denken. Laat mij dus met rust!'
[13] Opgewonden wierp Judas tegen: 'Dat zij verre van mij! Ook ik ben er vast van overtuigd dat iedereen enkel en alleen van Hem het heil kan ontvangen; maar ik ben er evenzeer van overtuigd dat er iets moet gebeuren om dat heil te realiseren. Het is nu - of nooit!
[14] Herodes is Hem welgezind. De macht van de Romeinen is hier juist nu minder, omdat ze hun strijdkrachten elders nodig hebben; alles ligt dus gunstig voor Hem, de machtigste Man - als Hij maar wilde! Maar dat willen in Hem wakker te roepen, daar gaat het om! Want hoezeer Hij aarzelt hebben wij gezien, en wat de tempel wil hebben wij gehoord. -Als ik slechts een heel klein deel van Zijn kracht bezat, dan zou ik evenzeer met de listen van de tempel de spot drijven als Hij tot nu toe gedaan heeft! Dat erbarmelijke gespuis heeft beslist geen macht over Hem; dat heeft het vroeger niet gehad en zal het nooit hebben. Maar het valt te vrezen dat ook God Zelf Hem die kracht eens zal ontnemen, als Hij Zich verzet tegen Gods wil, Zijn volk gelukkig te maken.
[15] Hier in de Heer zijn alle voorwaarden verenigd die het mogelijk maken de kracht Gods in Hem te leggen. We zullen eeuwigheden moeten wachten voor er weer een mens ontstaat die tot zoiets groots in staat is. Daarom móet Hij het ook doen, nu of nooit, voordat Gods lankmoedigheid opraakt! Als Hij in Zichzelf niet de moed vindt om te ondernemen wat nodig is, omdat het zo door God is beloofd, dan moet Hij gedwóngen worden het te doen!'
[16] Verschrikt sprong Thomas op en fluisterde: 'Dwingen? Wie wil Hem dwingen, uit wie de Almachtige Zelf spreekt?!'
[17] 'Als Hij Degene is voor wie Hij Zich uitgeeft, laat Hij dat dan bewijzen! Als Hij het niet is, waarom wachten wij dan op niets?!', mompelde Judas halfluid en somber.
[18] Thomas fluisterde angstig: 'Hoe zou men Hém ook kunnen dwingen?! Broeder, zet die gedachten van je af; het deugt niet -ik huiver ervan!'
[19] Duister sprak Judas nu: 'Huiver jij, zwakkeling, voor grote gedachten? Maar ik weet zelf nog niet hoe dat mogelijk zou zijn. Ik voel alleen: er moet iets gebeuren, het moet!
[20] Vaarwel, broeder, zwijg tegenover de anderen over wat wij hebben besproken! Hoor je? Beloof het me! Zij daarbinnen hebben geen van allen veel met mij op; ik wil me niet nog meer haat op mijn hals halen.'
[21] Thomas stak hem zijn hand toe en zei: 'Wie zou er mee gebaat zijn als ik daarover zou spreken? Ik beloof het je!'
[22] Daarop wendde judas zich met een korte groet van hem af en begaf zich naar de top van de Olijfberg, om in eenzaamheid na te denken. Thomas ging echter met een bedrukt gemoed weer naar de anderen en probeerde zijn onrust kwijt te raken door een kalm gesprek met de broeders.
[23] Toen wij nu, behalve Judas, aan het ochtendmaal zaten, vroeg Lazarus wat Ik nu dacht te doen -of Ik, wat hem het liefste zou zijn, de feestdagen bij hem wilde doorbrengen, of waarheen Ik anders dacht te gaan.
[24] Daarop zei Ik tegen hem en de leerlingen, dat Ik van plan was Bethanië vandaag nog te verlaten -niet uit vrees, maar dat Ik dat deed vanwege het volk en de tempeldienaren. Die zouden veel kwaad aanrichten als ze wisten dat Ik hier was en toch niet te bereiken zou zijn. Om dat te verhinderen en niemand enig nadeel te berokkenen, zou Ik Mij nu voor enkele dagen verbergen en niet laten vinden.
[25] De Mijnen vroegen Mij waar Ik heen zou gaan.
[26] Ik zei: 'Als jullie met Mij mee willen gaan, zullen jullie het zien! Er sluimert echter een verrader onder jullie; daarom moeten jullie het nu nog niet horen.'
[27] De leerlingen schrokken van die uitspraak en keken verwonderd om zich heen -niet alleen de apostelen waren hier aanwezig, maar nog velen van het huispersoneel van Lazarus, die hem terzijde stonden bij het beheren van zijn bezittingen -wie Ik dan wel bedoeld kon hebben. Maar geen van hen durfde daar ook maar met één woord verder naar te vragen.
[28] Wij beëindigden zwijgend onze maaltijd. Daarna nam Ik afscheid van Lazarus en de zijnen, die Mij zeer ongaarne en met bedrukt gemoed zagen weggaan. Maar hun geloof in Mij verhief hen boven alle bezorgdheid, dat Mij van de kant van de tempel iets zou kunnen gebeuren.
[29] Wij sloegen de weg naar Jericho in en zagen weldra judas naar ons toekomen, die vanaf de heuvelons vertrek had opgemerkt en zich bij ons aansloot, zonder op de gezichten van de apostelen te letten, die daar nu niet direct blij mee waren. Deze reis maakte Ik nu alleen met de twaalf, en van Mijn overige aanhangers was er verder niemand meer bij ons.
[30] We gingen weldra in de richting van de Jordaan, daar waar Johannes had gedoopt, een plek die nu helemaal verlaten was sinds de stem van de prediker in de woestijn was verklonken. Daar verbleven wij dan ook volkomen ongestoord.
[31] Die streek is met name in het voorjaar heel aangenaam, omdat daar een veel warmere temperatuur heerst. Aan de oever van de Jordaan groeiden weelderige bomen en struiken, die iedereen koele schaduwen veilige rustplaatsen boden. Hier bij de Jordaan brachten wij nog twee volle dagen door, nadat wij van Lazarus weggegaan waren, en Ik gebruikte die tijd om de apostelen nogmaals hun roeping en Mijn leer duidelijk uiteen te zetten.
«« 69 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.