Zesde brief van Abgarus aan Jezus (tien weken later geschreven)

Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus

«« 11 / 15 »»
[1] Abgarus, eenvoudig vorst te Edessa, aan Jezus, de goede Heiland, Die is verschenen rond Jeruzalems dreven, als Heil voor alle volkeren die het hart op de juiste plaats dragen en die de serieuze bedoeling koesteren om hun levens in te richten naar Zijn Woord: Hem zij alle heil!
[2] O Heer, vergeef mij mijn grote brutaliteit, waarmee ik zo onbeschaamd tot U doordring! Maar U weet ongetwijfeld dat goede artsen bij de mensen altijd al in groot aanzien hebben gestaan. Want ook in natuurlijke aangelegenheden hadden zij veelal de juiste inzichten, zodat een ieder zich bij het zich voordoen van bijzondere natuurverschijnselen, bij voorkeur tot hen wendde om een verklaring daarvan, hoe vaag eventueel ook. En hoe eindeloos veel hoger dan alle natuurheelmeesters ter wereld staat U immers in mijn ogen, omdat U niet slechts voor alles een Geneesheer bent, maar tegelijk ook de Schepper en Heer van heel de natuur, van eeuwigheid her!
[3] Het is dan ook aan U alleen, dat ik mijn momentele bijzondere zorgen vanwege mijn staat kan voorleggen, en dat ik U tevens uit het diepst van mijn hart wil smeken om die heel bijzondere nood genadiglijk af te weren.
[4] Tien dagen geleden is hier namelijk –maar dat moet U ongetwijfeld van meet af aan bekend zijn geweest -een lichte aardbeving bemerkt, die -en daarvoor blijf ik U eeuwig dankbaar! -weer ophield zonder verdere sporen achter te laten. Maar een paar dagen na die aardbeving begon alle water te vertroebelen. En iedereen, die van zulk water dronk, werd bijna krankzinnig van hoofdpijn.
[5] Onmiddellijk heb ik een streng gebod uitgevaardigd, dat niemand in het hele land dat water mocht gebruiken totdat ik het weer voor gebruik vrij zou geven. Intussen moeten nu al mijn staatsburgers naar mij, hier in Edessa toekomen, waar zij dan wijn krijgen en water, dat ik daartoe van tamelijk grote afstand met grote schepen laat aanvoeren.
[6] Omdat ik daarbij uitsluitend door liefde en echt medelijden met mijn volk werd gedreven, heb ik gedacht daar goed aan te doen... Maar nu wil ik U, o Heer, toch in grote deemoed en wroeging des harten vragen, of U mij en mijn volk uit deze nood wilt helpen!
[7] Het water wil namelijk nog steeds niet helder worden, en zijn krankzinnig makende werking is nog onveranderd dezelfde. O Heer, ik weet dat alle goede en kwade krachten en machten aan U zijn onderworpen: op Uw wenken moeten zij wijken; ik smeek U derhalve, erbarm U genadiglijk over mij, verlos mij ten behoeve van mijn arme volk van deze plaag! Maar Uw goddelijke heilige wil geschiede!
[8] Toen de Heer deze brief had gelezen, werd Hij innerlijk hevig geroerd, en met een donderstem sprak hij: 'O Satan, Satan, hoe lang zal je je God en Heer nog op de proef stellen? Wat heeft dit arme goede volkje jou, monster van een slang, dan wel misdaan, dat je het zo verschrikkelijk plaagt?!
[9] Er moet -opdat je zult weten dat Ik jouw Heer ben -terstond een eind komen aan je boosheid in dit land! Amen.
[10] Eens heb je van Mij bedongen alleen het menselijk lichaam op de proef te mogen stellen; en Ik heb je dat toegestaan zoals in het geval Job. Maar wat doe je nu toch met Mijn aarde?! Als je de moed daartoe hebt, val Mij dan aan! Maar laat de mensen die Mij in het hart dragen en Mijn aarde met rust tot aan de tijd, die Ik jou eens -als laatste bevrijdingskans -zal toestaan!
[11] Na deze exclamatie ging door middel van een discipel aan Abgarus de volgende brief uit:
«« 11 / 15 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.