Vratahs visioen over het wezen van het schrift

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 58 / 280 »»
[1] Toen zij nu weer bij Abedam waren aangekomen en Hem hun lof en innigste dank hadden betuigd, ondervroeg Abedam een van de twaalf, die Vratah heette en zei:
[2] 'Nu dan, Mijn geliefde Vratah, vertel me in het kort hetgeen je in je hart gezien hebt en wat je daaruit allemaal licht opgemaakt!'
[3] En Vratah, van louter overmatige deemoed bevend over zijn gehele lichaams en zielenwezen, zei na enige tijd, die hij nodig had om tot rust te komen:
[4] 'O eeuwige, heilige, eindeloos machtige, sterke, krachtige, geweldige, milde, zachte, geduldigste, meest verheven, wijze en genadige, van alle erbarmen en liefde vervulde Vader en God en Schepper van alle dingen, zal het dan wel nodig zijn U datgene met de tong te zeggen wat voor U zeker al sinds eeuwigheden doorzichtiger en duidelijker was dan voor mij de zon op de helderste en zuiverste dag?!'
[5] En Abedam antwoordde hem: 'Hoe kun je Mij zoiets vragen?
[6] Heb Ik dat dan niet van je verlangd?! Als je echter weet dat Ik hetgeen je zag en vernam reeds van eeuwigheid heb voorzien, hoe kan het je dan nu ontgaan zijn, dat Ik van eeuwigheid her voorzien moet hebben wat Ik je nu vroeg, ofschoon het Me in het oneindige maar al te zonneklaar is wat je in jezelf geschouwd en vernomen hebt?!
[7] Vraag niet verder, omdat je dat nu op zijn minst moet inzien, maar antwoord op de vraag alsof Ik niet weet waarover ik je vraag; want waarom Ik het je vraag weet Ik heel goed, daar kun je volledig van verzekerd zijn, - en waart in je Mij het antwoord zult geven, dat Mij reeds sinds eeuwigheden zeer goed bekend was, dat weet Ik ook.
[8] Maar desalniettemin wil Ik dat je Mij antwoordt als Ik je vraag en wel zo, alsof Ik helemaal niet zou weten wat je Mij voor een antwoord zult geven.
[9] Dat moeten jullie allemaal onthouden; en wie van jullie ooit iets gevraagd wordt, laat die dus antwoord geven!
[10] Ik wil echter met jullie niet spreken als met de stenen, maar als een Vader met zijn levende en mondige kinderen.
[11] En dus antwoord je, Vratah, toch maar op Mijn eerdere vraag! Amen.'
[12] Nu vermande Vratah zich en begon, vol gevoelens van dank in zijn hart, mee te delen wat hij in zijn hart gezien had.
[13] Aldus luidden nu de woorden waarmee het visioen van Vratah werd weergegeven:
[14] 'O Gij, wiens naam mijn tong nauwelijks meer durft uit te spreken, - als U het wilt, moet iedere wil wijken en wel in de eerste plaats de mijne!
[15] Ik zag in mijn hart een sterk licht ontstaan, het straalde meer dan het glansrijkste midden van de zon; en toen ik een dergelijk licht in mij gewaar werd, werd het duister om mij heen op aarde, zelfs zo erg, dat ik daar niets meer onderscheiden kon.
[16] Dat licht breidde zich steeds verder uit en werd ten slotte zo geweldig sterk, dat het mijzelf in al mijn delen zo machtig begon te doorlichten, dat het mij voorkwam als had het licht van de zon mij omspoeld en werd door het licht van mijn huid een groot deel van de aarde verlicht.
[17] En toen dat licht op de aarde viel, zagen alle dingen er anders uit dan voordien met mijn vleselijke ogen.
[18] Ik zag bijvoorbeeld een blaadje van een boom, dat een zacht, heerlijk klinkend zuchtje wind juist in mijn rechterhand legde en dat beschreven was met de meest zeldzame tekens; en die mooie tekens trokken mijn aandacht, en wel zo, dat ik het blaadje op mijn linkerhand legde om het des te langer te kunnen bekijken.
[19] Maar toen ik het zo bekeek, viel het mij opeens ook op dat het blaadje tot op een haar, zou ik willen zeggen, dezelfde tekens vertoonde, die ik tegelijkertijd op mijn hand ontdekt had; alleen stonden er in mijn hand precies vijfentwintig van dergelijke tekens gescheiden van elkaar, terwijl dezelfde tekens op het blaadje zich meermalen in allerlei combinaties herhaalden.
[20] En het blaadje werd toen steeds groter en groter, en het kwam mij voor alsof het zich al bijna over de gehele aarde uitbreidde.
[21] En terwijl het blaadje steeds groter werd, vermeerderden ook die groepen van tekens zich zozeer, dat het volslagen onmogelijk geweest zou zijn om ook maar het allerkleinste deel van de eindeloze reeksen en groepen te overzien.
[22] Toen ik mij echter steeds meer verdiepte in mijn zo uitermate heerlijke, wonderbaarlijke beeld, zie, toen doofde opeens dat hemelse licht in mij, het blaadje verdween met het licht en met de heerlijke tonen van de lucht en Henochs stem nodigde ons toen uit hier bij U te komen, o meer dan heilige Vader! -
[23] Dat is alles wat ik heb gezien volgens Uw heilige wil en met Uw allergenadigste toelating; alleen aan U komt alle lof, alle eer, alle dank, alle roem, alle prijs, alle liefde en alle aanbidding daarvoor toe voor eeuwig! Amen.'
[24] En Abedam prees daarop zijn trouw en zei: 'Zie, geliefde Vratah, wat jij geschouwd hebt is het rijk van Mijn genade op aarde!
[25] Ik kan niet steeds zo, zoals je Mij nu ziet, bij jullie blijven; en het zou ook niemand tot voordeel strekken voor het eeuwige leven als Ik zou blijven en zou kunnen blijven.
[26] Maar tekens, zoals jij en al je broeders die gezien hebben, wil Ik jullie nalaten, waardoor jullie met de hulp van Mijn geest ieder woord dat nu uit Mijn mond aan jullie allen gericht werd zelfs voor de laatste nakomelingen zult kunnen optekenen; en Ik zal in zulke opgetekende woorden altijd in jullie midden zijn; heilig, genadig, krachtig en machtig !
[27] Hoe echter deze tekens gehanteerd moeten worden, dat zal Mijn geest jullie door Garbiƫl leren! Amen.'
«« 58 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.