Lichaam, geest, levensbeginsel

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 111 / 127 »»
[1] Wanneer men echter de eigenlijke, ware hel nauwkeurig wil waarnemen, dan moet men beginnen bij de indrukken die het eerst in het oog springen en vanuit dat gezichtspunt door middel van een geestelijke wending dan ook overeenstemmende conclusies trekken voor het geestelijke. Maar wil men dat, dan moet men vooraf als onveranderlijk, vaststaand feit aannemen en begrijpen dat de levensomstandigheden en de weerslag daarvan, onder een en dezelfde eeuwig onveranderlijke Heer, steeds hetzelfde zijn. Met andere woorden:
[2] De mens leeft in de geest precies zo verder als hij tijdens zijn lichamelijke leven, dat slechts een mee- of tussenleven is, hier op aarde leeft.
[3] Men zal nu zeggen: dat klinkt vreemd. Het lijkt toch dat dit niet helemaal juist is, want het geestelijke leven moet toch zeker iets anders zijn en moet toch in een heel ander perspectief gezien worden dan het natuurlijke leven.
[4] Maar ik zeg: wie zo spreekt heeft er zeker nog geen vermoeden van hoe hij natuurmatig leeft. Vraag:
[5] Leeft gedurende het fysieke leven het lichaam of de geest? Wat is het levensbeginsel, is dat het lichaam of de geest? Ik ben van mening dat iemand die in staat is wat helderder te denken, de levensbeginselen niet in het lichaam maar slechts in de geest zal zoeken, want zouden de levensbeginselen zich in het lichaam bevinden, dan zou het lichaam onsterfelijk zijn. Maar het lichaam is sterfelijk, dus kan het de grondvesten van het leven ook niet in zich dragen; dat kan alleen de geest, want die is onsterfelijk. Het leven van het lichaam is daarom afhankelijk van het leven van de geest. Het hele lichaam gedraagt zich passief en volkomen negatief ten opzichte van de geest. Daarom is het leven van het lichaam ook slechts een gewekt meeleven, evenals een of ander gereedschap in de hand van een ambachtsman passief werkend meeleeft zolang de man het met zijn levende hand bestuurt. Laat hij het echter vallen of legt hij het terzijde, dan is het met het meeleven van het gereedschap en met zijn effectieve werkzaamheid gedaan.
[6] Wie zal er wel zo dwaas en dom zijn om te willen beweren dat een werkman zich bij zijn gereedschap moet aanpassen, terwijl men toch duidelijk moet inzien dat de handwerksman zichzelf van het noodzakelijke en geschikte gereedschap voorziet. Wanneer dus de handwerksman heeft bepaald welk gereedschap hij voor zijn karwei nodig heeft, dan zal het toch ook wel duidelijk zijn dat de gedragingen van het meelevende lichaam afhankelijk zijn van de levende geest, maar niet omgekeerd.
[7] En zo leeft de geest altijd alleen vanuit zijn eigen levensprincipes en in zijn eigen levensomstandigheden, waaraan het lichaam evenmin iets kan veranderen als het dode gereedschap aan het werk van de handwerksman.
[8] Wanneer echter iemand toekijkt hoe een ambachtsman zijn gereedschap gebruikt en inzicht heeft in het ontwerp van hetgeen de ambachtsman met zijn gereedschap wil vervaardigen, kan hij dan nog serieus beweren dat er tenslotte door het gebruik van het gereedschap iets heel anders tevoorschijn moet komen en er zich een heel ander werkstuk zal ontwikkelen dan de meester volgens het oorspronkelijke plan helder voor ogen stond? Zou dat niet een onzinnige bewering zijn? Zeker, want wat daar tot stand komt, is toch zeker het resultaat van het werk van de levende meester, maar niet van het gereedschap.
[9] Zo zijn ook de levensomstandigheden van de geest constant, of hij nu wel of niet van zijn lichaam als werktuig gebruikmaakt. En wie dus de hel hier grondig wil beschouwen, die moge haar hier in het lichamelijke leven onder dezelfde voorwaarden beschouwen als eens in het puur geestelijke. Want de hel is op aarde altijd precies zo aanwezig als ze in de puur geestelijke toestand te zien is. Er is hier niet meer en niet minder te zien dan daar; en in dit beeld zullen we haar ook het duidelijkst en het meest doeltreffend beschouwen.
[10] Om echter het ware beeld van de hel voor iedereen op deze aarde nog duidelijker en aanschouwelijker te maken, zullen we vooraf nog het zeer kleine verschil tussen de natuurlijke en de puur geestelijke levensomstandigheden van de mensheid uitleggen en wel, voorzover mogelijk, op een voor de hand liggende wijze.
[11] Neem bijvoorbeeld een schrijnwerker die een kist moet vervaardigen. Daarvoor heeft hij het jullie bekende gereedschap nodig. Hij werkt vlijtig en zal binnen enkele dagen zijn kist klaar hebben. Daarvan was vooral de drang die hem tot zijn ijver aanzette, de reden. Waarom was hij dan zo vlijtig en gaf hij gevolg aan zijn innerlijke drang? Omdat hij de kist zo gauw mogelijk voor gebruik klaar wilde hebben. Verdere vraag: waar komt deze drang vandaan, waar ligt zijn oorsprong? Deze drang is afkomstig van het scheppende vermogen van de geest. Hoe dan wel? De geest draagt de eigenschap in zich om hetgeen hij in zijn gedachten geschapen heeft, ook dadelijk als object te willen realiseren.
[12] In puur geestelijke toestand kan hij dat, want wat hij denkt, is er ook. Maar verbonden met zijn belemmerende lichaam, kan hij dat niet met de uiterlijke materie. Daarom moet hij zijn lichaam als werktuig tot de desbetreffende activiteit aanzetten om op deze manier zijn idee geleidelijk aan te realiseren. Dit heeft de Heer zo ingesteld, opdat de geest zich in dit leven bij alle mogelijke gelegenheden vooral in de allernoodzakelijkste eigenschap van het leven kan oefenen. Deze eigenschap als moeder van de deemoed, heet het goddelijke geduld. Eenieder die een wat rijpere manier van denken heeft, zal begrijpen dat geduld voor het eeuwige leven des te meer noodzakelijk is, omdat dit leven geen einde heeft. Voor het natuurlijke leven is het reeds de basis voor alle goede en grote prestaties, terwijl dit leven slechts een vergankelijk leven is.
[13] Zou onze schrijnwerker zijn kist onmiddellijk kunnen scheppen zoals hij zich die in zijn gedachten had voorgesteld, dan zou hem dat zeker liever zijn. Waar bleef echter de bovenal belangrijke oefening in het geduld en waar de onderlinge uiterlijke natuurlijke betrouwbaarheid, wanneer in deze materiële wereld de nog met zijn lichaam verbonden geest onbeperkt van zijn oorspronkelijke, scheppende vermogen gebruik zou kunnen maken?
[14] Na het afleggen van dit lichaam krijgt weliswaar iedere geest deze eigenschap weer terug, maar alleen de goede geest werkt reëel, de boosaardige in fantasie en hersenschimmen; want zoals de aard is, zo is ook de uitwerking.
[15] Kijk nu, in dit gegeven voorbeeld is het verschil tussen het natuurlijke en het puur geestelijke leven helder uitgelegd, en daaruit blijkt dus dat de geest in het natuurlijke leven zijn ideeën maar langzaam en nooit volkomen kan realiseren, omdat de grove materie waarmee hij is omkleed, hem daarbij hindert, terwijl hij in de puur geestelijke toestand zijn idee meteen gerealiseerd wil hebben. De wil is steeds dezelfde, evenals het idee, alleen de uitvoering daarvan is in het natuurlijke leven beperkt. Deze beperking is het enige verschil tussen beide levens. Verder is er geen enkel verschil voorhanden. Dat dit verschil door de materie komt, hoeft dus nauwelijks te worden vermeld. Aangezien dit nu volkomen helder en duidelijk voor ons is zullen we dadelijk heel wezenlijke beelden, die aan de hel ten grondslag liggen, laten zien.
«« 111 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.