Voorbereidingen voor een hemels feest - Martinus' eerste reis met het hemelse vervoer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 110 / 204 »»
[1] Intussen richt IK me tot Martinus en Borem en zeg heimelijk tegen hen: 'Vrienden en broeders, jullie hebben nu helpers en helpsters in overvloed. Ga daarom heen en zet de grote tafel in het midden van de zaal en dek hem rijkelijk met brood en wijn. Neem ook rijpe vruchten van deze vijgenboom en leg ze volop naast het brood en de wijn op tafel. Want nadat ik van te voren met Mijn allerliefste Chanchah nog enige woorden zal wisselen, zullen wij daarna samen een goede verfrissing, versterking en voeding tot ons nemen. Ga en vervul deze wens en wil van Mij!'
[2] De twee bedanken Mij in hun hart voor deze opdracht en gaan dan meteen in orde maken wat Ik gevraagd heb. Martinus ontbiedt meteen de nu gereinigde paters uit al de reeds bekende orden. Zo ook de nonnen die de spijzen, namelijk brood en wijn, op tafel moeten zetten en de dames van het Heilig Hart van Jezus, aan wie vooral het aandragen van de vijgen wordt opgedragen, terwijl de paters eerst de grote tafel, die hier ook zonder timmerman ontstond, volgens de instructies van de twee klaarzetten.
[3] De honderd Chinezen kijken met gespannen aandacht naar deze activiteit, want ze weten nog niet wat de bedoeling daarvan is. Vooral het plotseling aandragen van de grote tafel, waarvan eerder nergens een spoor te ontdekken was, wekt bevreemding. Want het even plotselinge ontstaan van de vijgeboom verwondert hen niet meer zo heel erg, omdat ze, doordat ze er al een hele tijd naar gekeken hebben, er al meer aan gewend zijn.
[4] Ook de vele aardse ouders, vooral die van de dames van het H. Hart, verbazen zich over de plotselinge activiteit in deze zaal. Ze zijn een beetje bang, omdat ze niet kunnen vatten, waar dat uiteindelijk op uit zal draaien. Want zij kunnen door de grote menigte die nu rondom de tafel druk bezig is niet zien, hoe deze rijkelijk wordt voorzien van brood, wijn en vijgen.
[5] Als de tafel klaar is, gaan alle helpers weer terug naar hun zachte rustplaatsen. Martinus en Borem, begeleid door één van de dames van het H. Hart - en wel degene, die zich het eerst als kikker in haar innerlijk in zee stortte - komen echter weer naar Mij toe en laten Mij weten, dat nu alles klaar is.
[6] En IK zeg: 'Het is allemaal goed. Ga nu ook naar buiten naar de omheining van de tuin en kijk of er nog iemand is, die nog aan deze maaltijd kan deelnemen. Gella (dame van het H. Hart) blijft echter intussen hier bij Mij en luistert naar wat Ik nu Mijn liefste Chanchah voor mooie dingen zal zeggen. Zo moge het gebeuren, Mijn broeders!'
[7] Beiden gaan meteen naar buiten en zijn heel erg verbaasd, als ze de tuin in de grootste, hemelse weelde aantreffen; deze is daarbij zo groot geworden, dat zij hun ogen bijna niet kunnen geloven, en Martinus die zich over alles erg verwondert, zegt:
[8] (BISSCHOP MARTINUS:) 'O broeder, hier zullen we heel wat moeten rondlopen, voordat we langs alle omheiningen van deze reusachtige tuin zijn gegaan! Waarlijk, deze tuin moet nog uitgestrekter zijn dan het grootste koninkrijk op aarde! O Heer, o Heer, dat is oneindig, dat is onbegrijpelijk; ja zoiets kan echt alleen maar in de hemel voorkomen!
[9] Zie daar in oostelijke richting die laan eens! Welke schitterende rijen bomen! En broeder, zie jij ergens een eind aan die laan? Ik niet en van een of andere omheining valt ook geen enkel spoor te ontdekken! Nou, broeder Borem, met onze gebruikelijke voetbeweging zullen we heel wat moeten doen, voor we ook maar ooit ergens bij een omheining komen. En dan de hele omheining nog langs - O Heer, dat zal een heel loffelijk staaltje van een voortgaan non plus ultra* (* onovertroffen voortgaan) worden!
[10] Maar dat geeft niet; de wil van de Heer uitvoeren is immers altijd de grootste en zaligste vreugde en dus verheug ik mij ook op de reis door deze tuin. En we zullen ook bergen moeten beklimmen: daar zuidwaarts zie ik zelfs aanzienlijk hoge bergen. En, o sapristi, zie daar in 't westen en in 't noorden, dat zijn toch bergen, waarvan op aarde zelfs nog nooit iemand heeft kunnen dromen! Ah, ah, die toppen, die bijzonder mooie toppen. Broeder, is dat alles nog binnen de omheining van onze tuin?'
[11] BOREM zegt: 'Absoluut, want de tuin vergroot zich immers zoals onze liefde tot de Heer en tot onze broeders en zusters. Maar weet je, broeder, in verhouding tot de hemelse uitgestrektheid van deze tuin van onze Heer, die Hij zo heerlijk voor ons heeft ingericht, is er ook nog een bijzonder soort van hemelse beweging, die drievoudig is: ten eerste een natuurlijke met de voeten zoals op de wereld. Ten tweede een zwevende, dat wil zeggen de ziels beweging, die de snelheid heeft van de wind. En tenslotte ten derde een plotselinge, dat wil zeggen geestelijke beweging, die is als een bliksemstraal en als een gedachtenvlucht.
[12] Deze derde soort van beweging wordt alleen in uiterste noodgevallen gebruikt. Daarom zullen wij er hier ook geen gebruik van maken, wel echter van de beweging van de tweede soort, waarmee wij hier wel kunnen volstaan. Het middel om tot deze beweging te komen is onze vaste wil. Daarom mogen wij alleen maar willen in naam van de Heer en dan zullen wij meteen helemaal vrij zweven in deze hemelse lucht. Waar we heen willen gaan, daar zullen we ook met de snelheid van de wind komen. - Wil dus nu en het zal gebeuren!'
[13] Martinus wil nu, wat Borem hem heeft verklaard en meteen zweven beiden in de vrije hemellucht en begeven zich eerst in oostelijke richting, waarbij Martinus zo verheugd is, dat hij niet weet, hoe hij het heeft.
«« 110 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.