Het wezen, en doen en laten van de natuurgeesten.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 116 / 263 »»
[1] Maar JARAH zegt: "Wie zou er nu ooit achter dit luchtige mannetje zoveel wijsheid hebben gezocht?! Maar eerlijk gezegd ben ik toch blij dat ze weer vertrokken zijn; want ze zouden ons na verloop van tijd toch heel merkwaardig warm gemaakt hebben, hoewel zij op zichzelf een heel koude aard schijnen te hebben. Van enige liefde schijnt niet veel in hen aanwezig te zijn, maar zij weten heel goed het ware van het onware te onderscheiden. Wat zal er dan later van deze wezens terechtkomen als zij de weg van het vlees helemaal niet willen doorlopen?"
[2] IK zeg "Zij zullen deze wel eens doorlopen, maar het zal nog lang duren voor zij het besluit daartoe zullen nemen. De lichtblauwe het eerst, de anderen echter nog lang niet!
[3] Want de zielen die zo uit de natuur van deze aarde ontstaan zijn en dagelijks ontstaan, besluiten heel moeilijk tot zoiets; alleen veel ondervinding en veel kennis en daaruit voortkomende, goede verwachtingen zijn het die hen daartoe bewegen indien zij vast ervan overtuigd raken dat zij door de weg van het vlees nooit iets verliezen, maar alleen wat kunnen winnen, omdat zij in het ergste geval weer kunnen worden wat zij nu zijn.
[4] Deze natuurzielen houden zich meestal het liefst in de bergen op, maar komen ook in de woningen van eenvoudige, arme, bescheiden mensen en helpen hen; alleen mag men hen niet beledigen. In dat geval is het met hen niet goed kersen eten.
[5] Zij bezoeken heimelijk ook scholen, en leren veel van de mensen. Aan de mijnwerkers tonen zij niet zelden de beste en rijkste metaaladers. Op de Alpen helpen zij de herders en de weidedieren, mits men hen maar niet beledigt.
[6] Er zijn nog ettelijke van zulke natuurzielen op deze aarde die bijna het vijfvoudige van de leeftijd van Methusalem hebben bereikt en de weg van het vlees nog niet hebben betreden. Zij zouden overal mee instemmen als zij maar niet hun herinnering behoefden te verliezen, omdat zij dat als een soort dood zien van hun tegenwoordige bestaan.
[7] Nu weten jullie echter ook wat er met deze wezens aan de hand is. Let nu op het verdere wat komen zal!"
[8] Dan laat onze oude KISJONAH uit Kis ook eens van zich horen en zegt: "O Heer, welke grote en verheven dingen heb ik allemaal gezien en gehoord toen U enige weken terug zo genadig was in mijn huis te verblijven! Maar wat er nu tijdens de paar dagen dat ik hier ben allemaal voorviel en wat hier te horen en te zien was, daar heeft in geheel Galiléa wel niemand ooit van kunnen dromen! Heer, vergeef dat ik het gewaagd heb met mijn onbeholpen mond U ergens bij te onderbreken! Want men moest hier eigenlijk zelf nooit iets zeggen, maar alleen luisteren en kijken; en als men het een of ander niet direkt begrijpt, dan moet men enig geduld betrachten en al gauw komt dan de verklaring vanzelf! -Ik ben al uitgesproken!"
[9] IK zeg: "O, Mijn beste vriend Kisjonah, spreek en vraag maar wanneer en wat je maar wilt, want wat jij zegt klinkt heel welluidend in de oren van Mijn hart; want de klank van de stem der deemoed is voor Mij verreweg de mooiste harmonie.
[10] Gisteren overdag heb je ook de heerlijke toon gehoord die Mijn engel Raphaël ten gehore bracht; hoe hemels heerlijk deze toon echter ook klonk, de zuivere klank van de ware deemoed klinkt in Mijn oor toch nog onvergelijkbaar heerlijker!
[11] Je bent ook een echte man naar Mijn hart, en Ik zal de winterdagen in jouw huis doorbrengen en daar zal zich nog menige gelegenheid voordoen jou en je gehele huis over vele zaken voor te lichten. Houd daarom in elk geval goede moed en bekijk nu alles goed, -de verklaringen zullen niet achterwege blijven!"
[12] KISJONAH zegt: "O Heer, deze al te grote genade ben ik weliswaar niet in het minst waard, maar zo'n winter zal voor mij wel een zeer gelukkige tijd zijn! O, wat zal mijn huis daar een vreugde aan beleven! Maar nu komt er geen woord meer over mijn lippen!"
[13] CYRENIUS zegt: "Dan zal ook ik van tijd tot tijd bij je wonen en er alles aan doen om de gehele omgeving, dat wil zeggen de armen, zo goed mogelijk te verzorgen. ..
[14] KISJONAH zegt: "Geëerde gebieder, daar doet u heel goed aan en mij zal het een grote vreugde zijn! Maar ik smeek u laten we nu niet teveel er tussendoor praten; want voortdurend zweven de grootste wonderen aan ons voorbij en wij kijken er met veel te weinig aandacht naar!"
«« 116 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.