De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 198 / 229 »»
[1] Zo sprak het volk onder elkaar. Maar de ook weer aanwezige Farizeeën en schriftgeleerden hoorden niet hoe het volk over Mij sprak; maar wel hoorden ze dat Ik de Sadduceeën de mond gesnoerd had. Heimelijk waren ze daar heel blij mee omdat ze een grote hekel hadden aan de Sadduceeën. Maar nu kregen ze weer moed om verder te proberen of ze Mij misschien toch op een of andere manier in Mijn woorden konden vangen.
[2] Er kwam een schriftgeleerde naar Mij toe, die zei: 'Meester, ik ben ervan overtuigd dat je werkelijk in alle ernst een zeldzaam wijs man bent, en zeer deskundig op het gebied van de schrift; zeg me daarom: Wat is eigenlijk het belangrijkste gebod van de hele wet?'
[3] Ik zei: 'Het belangrijkste en alles omvattende gebod luidt: Je zult God de Heer liefhebben met heel je hart, heel je ziel en met je hele gemoed. Zie, dat is het belangrijkste en grootste gebod! Het andere is hieraan gelijk en luidt: Je zult ook je naaste liefhebben als jezelf, dat wil zeggen, doe altijd met vreugde datgene voor hem, waarvan jij zou willen dat hij het voor jou doet, als jij dat nodig zou hebben en het in zijn vermogen zou liggen. De hele wet en alle profeten berusten op deze twee geboden. Of kennen jullie soms een gebod dat nog belangrijker is?'
[4] De schriftgeleerde zei: 'Mij is geen belangrijker gebod bekend, daarom heb je ook juist geantwoord.'
[5] Er was nu reeds een hele menigte Farizeeën en schriftgeleerden om Mij heen en ze overlegden, wat ze verder zouden vragen om Me erin te laten lopen, zodat ze Me gevangen konden nemen.
[6] Ik zei echter tegen hen: 'Luister, dat jullie Mij aan één stuk door vragen stellen, waarvan jullie vermoeden dat Ik erin zal lopen, is iedereen hier duidelijk. Ik heb jullie nu al een heel aantal vragen beantwoord en je laten zien, dat Ik niet te vangen ben; daarom wil Ik jullie nu weer een vraag stellen. Als jullie Me daar antwoord op geven, mogen jullie ook weer het een en ander vragen.'
[7] De Farizeeën zeiden: 'Goed, vraag maar, ook wij zullen je geen antwoord schuldig blijven.'
[8] Ik zei: Wel zeg Me dan: Wat denken jullie van Christus? Wiens Zoon zal hij zijn?'
[9] De Farizeeën zeiden: 'Zoals geschreven staat: Hij is een Zoon van David.'
[10] Ik zei: 'Hm, merkwaardig, als dat zo is, waarom noemt David Hem dan zelf in de geest een Heer, wanneer hij zegt: ' de Heer heeft gezegd tot Mijn Heer: ga zitten aan Mijn rechterhand, tot Ik je vijanden aan je voeten leg als voetenbank!'? Als David Hem echter Heer noemt, - hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?'
[11] Daarop zei een Farizeeër: 'Wij weten wel dat David in de geest zo van Christus gesproken heeft; maar wie kan begrijpen wat hij bedoelde met de 'Heer', die tot zijn Heer heeft gesproken, en wie men onder de Heer moet verstaan die David 'zijn Heer' noemde? Want volgens de leer van Mozes kunnen wij toch niet aannemen, dat ten tijde van David reeds gedacht en geloofd werd aan twee Heren, waarvan elk geheel God zou zijn! De Heer die tot de Heer van David heeft gesproken, moet toch duidelijk een ander zijn dan de Heer die David 'zijn Heer' noemt; want hoe had David anders kunnen zeggen: 'De Heer sprak tot mijn Heer'? Maar wie kan dat nu begrijpen? Als jij het begrijpt, leg het ons dan uit, dan zullen we geloven dat je uit Gods geest spreekt.'
[12] Ik zei: 'Wanneer jullie als zogeheten schriftgeleerden de manier van spreken van de oude Hebreeuwen niet begrijpen, hoe willen jullie dan eigenlijk hun geest begrijpen?
[13] De Heer, Jehova dus, is toch zeker ook een Heer van David, dus ook zijn Heer geweest? En daarom heeft David zich ook niet verkeerd uitgedrukt toen hij zei: 'Mijn Heer sprak tot mijn Heer.' En wanneer hij zo heeft gesproken is het toch ook duidelijk dat die beide Heren, die door de manier van uitdrukken slechts schijnbaar twee heren lijken te zijn, in feite slechts één en dezelfde Heer zijn! Zelf zeggen jullie toch ook: 'Mijn geest sprak tot het verstand van mijn ziel'? Woont de geest van een mens dan soms niet in zijn ziel en is zodoende één met de ziel, ofschoon hij als de eigenlijke levenskracht in de ziel edeler en volkomener is dan de substantiële ziel zelf?
[14] In God bevinden zich echter ook twee te onderscheiden wezenshoedanigheden en toch maken deze Zijn oorspronkelijke essentie uit en vormen zodoende Zijn ondeelbaar Ene Oerzijn.
[15] De ene onderscheidbare wezenshoedanigheid is de liefde, als de eeuwige levensvlam in God, en de andere onderscheidbare wezenshoedanigheid is als uitvloeisel van de allerlichtste levensvlam, het licht of de wijsheid in God.
[16] Wanneer dit zo is en ontegenzeggelijk niet anders, is de liefde in God dan niet geheel dezelfde heerlijkheid in God als Zijn wijsheid?
[17] Maar toen David zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer', heeft hij daarmee alleen maar gezegd, dat de eindeloos baanhartige liefde in God haar wijsheid geheel doordrong en tegen haar zei: 'Ga aan Mijn rechterhand zitten, word Woord en Wezen, word één met al Mijn levensmacht, dan moet alles wat een vijand van het licht is, buigen voor de liefdelevenmacht in het licht daarvan!'
[18] Wat David toen echter in de geest zei, staat nu op wonderbaarlijke wijze belichaamd vóór jullie! Waarom sluiten jullie je ogen en willen jullie niet beseffen, dat de grote belofte nu vervuld voor jullie staat en spreekt en jullie de wegen leert van het ware leven uit en in God?'
[19] Toen de Farizeeën dat uit Mijn mond vernamen, overviel hun een soort vrees voor Mijn wijsheid, zodat niemand van hen het waagde Mij verder nog iets te vragen om Mij daarmee op de proef te stellen.
[20] En de meer gematigde tempeldienaren zeiden heimelijk tegen de woedende Farizeeën: 'We hebben jullie toch met goede bedoelingen van te voren gezegd, dat er met deze man niets te beginnen valt! Want ten eerste schuilt er in zijn wil zo'n onbegrijpelijk wonderbaarlijke macht dat hij daarmee bergen kan verzetten en vernietigen, ten tweede heeft hij het hele volk en alle Romeinen zonder meer op zijn hand, en ten derde is hij zo onbegrijpelijk wijs dat wij hem met al onze wijsheid en al onze vragen, ook al zijn die nog zo slim, op geen enkele wijze in de val kunnen lokken om hem bij het volk verdacht te maken. Hoe meer vragen wij hem stellendes te meer maken wij onszelf bij het volk verdacht, dat ons nu zo langzamerhand al begint uit te lachen. Wat voor voordeel hebben we daar dan van? Het zou beter geweest zijn wanneer we ons nooit met hem ingelaten hadden. Maar nu is het kwaad voor ons al bijna geschied; wat moeten we nu doen? Wij zijn van mening dat het nog het verstandigst zou zijn om deze hele aangelegenheid volledig de rug toe te keren en ons er niet meer openlijk mee bezig te houden!
[21] Als dit mogelijkerwijs soms toch een beschikking van God mocht zijn, verzetten we ons er tevergeefs tegen; en is dat niet het geval, dan zal het vanzelf overgaan, zodat niemand zich er over enige tijd nog iets van zal herinneren, zoals reeds vaker het geval is geweest. Dit is onze mening hierover; maar jullie kunnen nog altijd doen wat jullie goed dunkt, hoewel jullie er nu toch wel van overtuigd moeten zijn dat wij gelijk hebben gehad!'
[22] Een opperpriester zei zachtjes, zodat het volk er niets van hoorde: 'Ja, ja, jullie hebben inderdaad wel gelijk, maar moeten wij dulden dat hij ons zo vernedert in de ogen van het volk, dat onze goede melkkoe is?!'
[23] Een gematigd man zei: 'Dat klopt allemaal wel, maar bedenk dan een middel om deze verloren zaak ten goede te keren, dan zullen wij jullie graag met alles ondersteunen. Maar wij zijn hier enkel van mening dat er niet zo eenvoudig een geschikt middel te vinden zal zijn, en slechte middelen zullen deze aangelegenheid alleen maar erger maken en onze situatie slechter.'
[24] Een opperpriester zei: 'Wat zouden jullie ervan vinden om hem te vragen of hijzelf ons voor het volk als datgene voorstelt wat wij volgens Mozes toch eigenlijk zijn?'
[25] Een gematigd man zei: 'Dat zou wel eens beter kunnen zijn dan alle vallen die wij al voor hem hebben bedacht! Laat iemand dat proberen, maar oprecht en in alle ernst; misschien heeft het toch zin. Voor zover wij dat kunnen beoordelen is hij in feite geen slecht en wraakzuchtig mens, want we hebben immers van alle kanten gehoord, dat hij arme mensen veel goeds schijnt te doen, anders zou hij ook zeker niet zo hoog aangeschreven staan bij het arme volk.'
[26] Toen overlegden ze wie het op zich moest nemen om hier met Mij over te spreken. Een van de gematigden verklaarde zich al snel daartoe bereid en de een na de ander gaf te kennen het ermee eens te zijn. Hij kwam naar Me toe en wilde Mij zijn verzoek voorleggen.
[27] Maar Ik liet hem niet aan het woord komen en zei meteen in zijn gezicht: 'Ik weet maar al te goed wat jij Me nu wilt zeggen; daarom kun je je gerust de moeite besparen om hier voor Mij ook maar één woord te verliezen over je verzoek. Maar wat Ik tegen het volk en ook tegen Mijn leerlingen vóór en tegen jullie te zeggen heb, dat weet Ik ook, en dus kun je ofwel gaan of hier blijven om te horen wat Ik zal zeggen!'
[28] Toen de Farizeeër dit van Mij te horen had gekregen, draaide hij zich om en ging weer naar zijn collega's; allen spitsten zij hun oren om te luisteren naar wat Ik allemaal vóór en tegen hen tot het volk zou spreken.
«« 198 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.