De filosofische vragen van de commandant

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 10 / 244 »»
[1] Nauwelijks had Ik dat tegen Ebal gezegd, of de commandant stond onmiddellijk op van zijn stoel en kwam met een vriendelijk gezicht naar Mij toe.Toen hij bij Mij was, zei hij: 'Grote en machtige meester op het mysterieuze gebied van uw kunst en wetenschap, waardoor u alle geheime krachten van de natuur aan u hebt onderworpen, ik heb jullie gesprekken met gespannen aandacht beluisterd en daaruit afgeleid dat jullie allemaal tot die Joodse godsdienstige cultus behoren, die veel goeds, maar daarnaast heel veel slechts bevat, waaruit zich langzamerhand de vele misbruiken van jullie priesters in nog veel ergere mate ontwikkeld hebben dan bij ons heidenen, zoals wij door jullie rechtzinnigen worden genoemd.
[2] Maar hoe het ook zij, u, machtige meester, schijnt veel dieper ingewijd te zijn in jullie godsdienst dan de overigens ook heel wijze Ebal?! Alleen begrijp ik niet wat u ermee hebt willen zeggen toen u zei dat alleen u het grondbeginsel van alle bestaan, leven en voortbestaan bent! U zou de waarheid en het eeuwige leven zijn; wie in u gelooft en u liefheeft, zou nooit de dood zien, voelen en smaken. Evenzo zou u ook degene zijn die de zielen op de jongste dag tot het eeuwige leven zal opwekken, en nog meer van dergelijke dingen.
[3] Is dat alleen maar uw wijze manier van spreken, of bent u zelf die of dat geheimzinnige 'ik', die zichzelf aan ons mensen presenteert als de grondslag van alle zijn, leven en bestaan? Ik ben geen leek in de oude Griekse wijsheid, en u zou met mij ook wel kunnen spreken vanuit van uw wijsheid, die ik nu graag nader zou willen leren kennen!'
[4] Ik zei: 'Kom dan samen met je twee ondergeschikten aan deze tafel zitten; dan zullen we zien hoever jullie gebracht kunnen worden!'
[5] Hierop riep de commandant direct zijn twee ondergeschikten naar onze tafel.
[6] Toen deze bij ons waren, zei Ik tegen de commandant: 'Zeg nu eerlijk wat je van Mij wilt weten! Maar spreek niet over hetgeen Ik zojuist met vriend Ebal heb besproken; want jouw verstand vat dat niet!'
[7] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, raakte hij in grote verlegenheid, en hij wist niet wat hij Mij eigenlijk moest vragen. Na een poosje nagedacht te hebben zei hij: 'Volmaakt machtige meester, op welke school, die ik vast en zeker niet ken, bent u eigenlijk opgeleid?'
[8] Ik zei: 'Op Mijn hoogst eigen school, en wel sinds eeuwigheid; want voor er nog enig bestaan was in de eindeloze ruimte, was Ik er wat 'Mijn meest innerlijke geest betreft en vulde Ik de eeuwige oneindigheid!'
[9] Toen de commandant dat hoorde, keek hij Mij verbaasd aan en zei: 'Is uw innerlijk dan groter dan uw uiterlijk? U praat wartaal! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat bedoelt u daarmee?'
[10] Ik zei: 'De volle waarheid; maar omdat er in jou tot nu toe nog geen waarheid is, kun je deze voornaamste waarheid ook niet begrijpen. Maar luister, Ik zal je meer onthullen!
[11] Kijk, in het begin van ieder begin en voor het bestaan van ieder bestaan was het Woord! Dit Woord was bij God, want God Zelf was het Woord, en alles wat er is en wat de eindeloze ruimte vult, waar jullie wijzen al over gesproken hebben, is door het Woord geschapen en zonder dat Woord is er niets geschapen.
[12] Het eeuwige Woord heeft nu vanuit Zichzelf vlees aangenomen en is nu als een mens naar Zijn mensen in deze wereld gekomen, en de Zijnen herkennen het niet! En jij bent ook een mens en herkent het eeuwige Woord in Mij niet, omdat je blind van hart bent. - Heb je de profeten van de Joden dan niet gelezen?'
[13] De commandant zei: 'Gelezen heb ik ze wel, evenals veel andere dingen; maar wie kan ze begrijpen? Jullie priesters begrijpen ze niet; hoe zou ik als Romein ze moeten begrijpen? Ze hebben net zo onbegrijpelijk geschreven als u nu tegen mij over uzelf hebt gesproken!
[14] Ik zie wel dat ik bij u nooit duidelijkheid zal krijgen; laten we als u het goedvindt, liever over andere dingen gaan praten! Zeg mij toch, wonderlijke, oppermachtige meester, in welk land bent u eigenlijk geboren, en tot welk volk behoort u wat uw lichaam betreft!?'
[15] Ik zei: 'Kijk - hier naast Mij zit de moeder van Mijn lichaam; spreek daar met haar over!'
[16] Daarop wendde de commandant zich tot Maria, en zij vertelde hem zeer omstandig en uiterst precies alles, vanaf haar ontvangenis tot aan Mijn twaalfde jaar, en hoe wonderbaarlijk alles steeds met Mij was.
[17] Dit verhaal deed de drie Romeinen erg versteld staan, en ze wisten nu niet wat ze eigenlijk van Mij moesten denken.Want ze geloofden allang niet meer in hun goden, en nog minder in de God van de Joden; ze leefden volgens Epicurus, en een Godheid was voor hen een onding. Maar nu ontdekten ze goddelijke eigenschappen aan Mij, en ze wisten niet hoe die te verenigen waren met iemand die naar hun mening ook alleen maar tijdelijk als mens leefde en bestond.
[18] Daarom vroeg de commandant Mij: 'Grote heer en meester! Zeg mij nu of u wat uw lichaam betreft ook zult sterven, of dat u eeuwig voort zult leven?'
[19] Ik zei: 'Nog maar een korte tijd -en dan zal Ik, zoals Ik nu ben, weer daarheen terugkeren vanwaar Ik ben gekomen, en de Mijnen zullen voor eeuwig bij Mij zijn.'
[20] De commandant zei: 'Wie zijn dan degenen die u de uwen noemt, en waar is de plaats waarheen u binnenkort al zult terugkeren?'
[21] Ik zei: 'De Mijnen zijn degenen die in Mij geloven, Mij liefhebben en Mijn geboden houden; de plaats is echter niet zoals de plaatsen op deze aarde zijn, maar het is het rijk Gods, dat nu door Mij onder de mensen en in de harten van de mensen gevestigd wordt.
[22] Dit rijk van het ware, eeuwige leven bereikt men niet langs de brede heerwegen van deze wereld, maar alleen langs een zeer smal pad, en dat heet deemoed, geduld, zelfverloochening bij alle bekoringen die van deze wereld uitgaan, en volledige overgave aan de wil van de ene, enig ware God.'
[23] De commandant zei: 'Waar kan men dan te weten komen wat God wil, en hoe luiden uw geboden eigenlijk, die de uwen moeten houden?'
[24] Ik zei: 'Mijn wil is Gods wil en Mijn geboden zijn Gods geboden. Wie Mijn wil doet en dus Mijn geboden houdt, wandelt op de goede weg naar het rijk Gods! Jij kunt dat ook doen, dan zul jij ook op de juiste weg naar Gods rijk wandelen! ,
[25] Hierop stond de commandant op van zijn stoel, liep naar een van Mijn leerlingen en vroeg hem hoe hij over Mij dacht.
[26] Deze zei: 'Wij denken allemaal van Hem wat Hij je Zelf heeft gezegd! Hij is de Heer, en wij zijn Zijn leerlingen. In Hem woont de volheid van God; buiten Hem is er geen God!'
[27] Bij deze woorden verliet de commandant de leerling en begaf zich weer naar Mij.
«« 10 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.