De visvijver van de waard

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 135 / 244 »»
[1] Deze dag, direct na het vertrek van de uitgezonden leerlingen, liep Ik samen met de drie leerlingen en de inwoners van dit dorp over hun stukje land, dat zij als hun door de Romeinen vastgesteld eigendom mochten beschouwen en waarvoor zij aan Herodes, die ook hier leenvorst over de Joden was, geen tribuut hoefden te betalen.
[2] Terwijl wij op ons gemak en gemakkelijk binnen twee uur het stukje land rondliepen, zei de waard tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, het uitgestrekte land buiten de grenzen van ons grondbezit, dat heel woest is en voorzover wij weten uren in de omtrek geen eigenaar heeft, levert geen mens ook maar het minste voordeel op! Als wij het met onze vlijt mettertijd buiten onze grenzen in cultuur zouden brengen en gebruiken, zouden we daar dan een fout mee begaan?'
[3] Ik zei: 'Niet in het minst! Wat jullie door je vlijt in cultuur brengen, kunnen jullie ook gebruiken, en geen mens zal jullie daarvoor ter verantwoording roepen. Maar het zal jullie veel inspanning en werk kosten, en jullie zullen van die kale stenen een magere oogst halen.
[4] Maar Ik zal ook in dit opzicht nog iets voor jullie doen; maar wees voorlopig tevreden met wat Ik voor jullie heb gezegend!
[5] Zeer binnenkort zullen er al een groot aantal reizigers bij jullie aanleggen en zullen jullie heel welvarend maken, en dan zullen jullie dit landje tot ver voorbij de huidige grenzen ervan vruchtbaar kunnen maken, en jullie nakomelingen zullen daar de nodige voeding vinden; maar denk er voorlopig nog niet al teveel aan!
[6] Met dit antwoord waren allen tevreden, en wij begaven ons naar de reeds bekende kleine visvijver. Daarin wemelde het van de vissen, waar alle inwoners heel blij mee waren, hoewel de vijver eigendom was van de waard; want hoewel alle inwoners van dit dorp een soort commune vormden en een gemeenschappelijk leven leidden, waren hun stukken grond toch volgens de wetten van Rome gemarkeerd en had ieder zijn precies uitgemeten deel.
[7] De visvijver en ook de bron behoorden tot het grondstuk van de waard. Het water was weliswaar bestemd voor gebruik door het hele dorp, maar de kleine vijver niet, en dus ook niet de vissen die erin zwommen. Deze vijver had zich natuurlijk slechts zelden in een voorraad verheugd, maar deze keer zat er een grote voorraad in.
[8] Daarom zei Ik bij de vijver: 'Omdat alleen door Mijn macht en wil ten eerste de grote hoeveelheid vis in het Meer van Galilea is gevangen en ten tweede volkomen vers en gezond in de zakken hierheen is gebracht, en ten derde omdat deze vissen in deze vijver zich voortdurend rijkelijk zullen vermeerderen, in stand zullen blijven en het hele dorp rijkelijk kunnen voorzien, zal van nu af aan ieder huis het recht hebben om zoveel vissen uit deze vijver te halen als het redelijkerwijs nodig heeft. Maar opdat de vissen mettertijd, als ze zich sterk gaan vermeerderen, ook voldoende ruimte zullen hebben, zullen wij deze vijver tot de juiste en passende afmetingen vergroten!'
[9] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks uitgesproken, of daar had de voorheen zeer kleine vijver al de passende afmetingen, en alle inwoners prezen Mij en loofden Gods macht in Mij.
[10] Van de vijver keerden wij weer terug naar de herberg, omdat het al na de middag was geworden, en we spraken met elkaar over veel dingen en omstandigheden in het leven van de mensen op deze aarde, namen onderwijl ook een klein middagmaal tot ons en begaven ons daarna weer naar buiten, waar het met name op de bekende heuvel heel goed rusten was.
[11] Op deze heuvel rustten wij bijna drie uur lang.
[12] Toen de zon bijna onderging, ontdekte de waard dat er op de weg vanaf Bethsaïda enkele mensen het kleine dorp naderden, die ieder ogenblik bleven staan en de omgeving bekeken en niet wisten waar ze aan toe waren. Maar ze gingen toch naar het dorp en herkenden het aan de welbekende armelijke huizen. Ze bereikten nu de herberg en vroegen naar de waard.
[13] Toen de waard dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij wat hij nu moest doen; want hij zou met duizend vragen lastig gevallen worden, en hij wist niet wat hij hun ten antwoord moest geven.
[14] Ik zei: 'Ga nu maar naar beneden naar hen toe, en omdat het Joden zijn die je wel kent, kun je hun wel zeggen wat het nu voor een tijd is en wat er nu allemaal in de wereld gebeurt; daarna zal Ik met Mijn drie leerlingen naar het huis komen en met de drie mensen spreken!'
«« 135 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.