De ontaarding van de Joodse leer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 180 / 244 »»
[1] Toen alle aanwezigen dit zeer veelzeggende opschrift hadden gelezen, waren ze uiterst verrast en verbaasd, met name de drie Romeinen en de Farizeeën.
[2] Want er waren nog enkele Farizeeën Dismas en Barnabas achterna gekomen, en die zeiden zelf: 'Ja, ja, wonderbaarlijk om te zien wat daar geschreven staat! Het oude Verbond met Abraham is ten einde en heeft geen geldigheid en werking meer; want wij weten immers allemaal dat de werking van de Ark des Verbonds al bijna dertig jaar geleden zo goed als geheel opgehouden is -alleen Simon en Zacharias kenden die nog in haar gebruikelijke kracht. De staf van Aäron werd niet meer groen en de zeven toonbroden werden door de motten tot stof stuk geknaagd. Alleen de twee stenen tafelen zijn nog gebleven; maar wat daarop geschreven stond werd van jaar tot jaar onleesbaarder, en daarom was het noodzakelijk om de hele oude Ark des Verbonds, met uitzondering van het goud ervan en de twee grote cherubs, reeds twintig jaar geleden te vernietigen en in plaats daarvan door een vooraanstaand en uitstekende schrijnwerker van hetzelfde hout een nieuwe te laten vervaardigen, overeenkomstig de vorm van de oude met het goud te beslaan en de twee cherubs er weer op te plaatsen. En in het midden van de Ark, waar de rookzuil of bij tijd en wijle ook een vuurzuil uit opsteeg, moest de Ark zo ingericht worden dat men er pas aangestoken kolen in kan doen en daar dan wierook en andere welriekende hars op kan leggen om zo een rookkolom te vormen, die echter de hele ruimte van het Allerheiligste dermate in alle richtingen vult, dat men het daar nauwelijks kan uithouden, en de vuurzuil moet met aangestoken nafta tot stand gebracht worden.
[3] De toenmalige hogepriester was evenwel van mening dat het met de nieuw gebouwde Ark net zo zou gaan als met de opnieuw opgebouwde tempel na de Babylonische gevangenschap; maar hij heeft zich erg vergist. Want met de nieuwe Ark des Verbonds ging het helemaal niet meer -vandaar dat de latere hogepriesters ook zonder enig gewetensbezwaar het Allerheiligste tegen betaling van een offer door de Romeinen en Grieken net zo lieten bezichtigen als elke andere plaats; want er overkwam niemand die in de buurt van de nieuwe Ark des Verbonds kwam, enig kwaad.
[4] Ons Farizeeën en schriftgeleerden is het dan ook allang duidelijk dat het met het oude Verbond helemaal afgelopen is; alleen moet men het volk toch in het oude geloof houden zolang dat lukt, en wel vooral omdat men het volk er geen beter geloof voor in de plaats kan geven, en ten tweede om te zorgen dat de tempel met zijn dienaren hun inkomsten blijven ontvangen, zonder welke de tempel noch zijn dienaren verder zouden kunnen voortbestaan.
[5] En dat is ook de voornaamste reden waarom deze Heer en Meester, die wij nu hebben herkend als de enig ware Vestiger van een eeuwig, nieuw Verbond, door de tempeldienaren zozeer gehaat wordt; want de tempeldienaren zien wel in dat Zijn leer vol goddelijke kracht is, maar ze weten ook maar al te goed dat het met hen volkomen afgelopen is, zodra zijzelf die nieuwe leer volgen en die volledig ingang doen vinden bij het volk.
[6] Dat zal hun echter -wat zij heel goed inzien -voor de toekomst weinig baten, omdat reeds velen in het volk weten dat de oude Ark des Verbonds haar kracht heeft verloren en de nieuwe geen andere kracht bezit dan die, welke de mensen haar met hun grove kunsten verlenen.
[7] Wij, die zelf nog met de tempel in verbinding staan, kunnen pro noch contra iets doen, maar wij willen met zaligmakende hoop afwachten wat deze enig ware Heer van de hemel en de aarde zal doen, en in de toekomst zullen wij volharden in het volste geloof in Hem en in alle liefde voor Hem. Dat Hij de beste en meest doeltreffende maatregelen zal treffen, daar zijn wij allemaal diep van overtuigd.'
[8] Na deze woorden zei de opperstadsrechter: 'Ik behoor ook tot degenen die de nieuwe Ark des Verbonds in de tempel hebben gezien en daarbij tot de overtuiging kwamen dat het geloof van de Joden van even weinig waarde is als het geloof in afgoden van de heidenen. De heidenen zijn tenminste nog bekwamer in allerlei toverij en kunnen het blinde volk nog lange tijd met Succes voor de gek houden; maar met de rook en vuurzuil in het Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem is het slecht gesteld, en de priesters van de tempel zorgen goed voor zichzelf als ze het blinde volk nog proberen wijs te maken dat de oude Ark des Verbonds van Mozes nog geheel en al werkzaam is. Maar als het volk eenmaal te weten komt dat dat allang niet meer het geval is, dan kunnen de priesters in Jeruzalem maar beter gauw maken dat ze wegkomen, anders zullen ze met het volk niet hun beste dagen meemaken.'
[9] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, die ons nu meer dan voldoende overduidelijke bewijzen van Uw goddelijkheid hebt gegeven, zeg mij of ik juist heb gesproken of niet?'
[10] Ik zei: 'Volkomen juist; want geen enkel bedrog kan lang stand houden, evenals ook de nacht niet, als de zon eenmaal is opgegaan.
[11] Dat de tempel met zijn dienaren en de hele stad Jeruzalem al zeer binnenkort volledig en voor alle tijden te gronde zal gaan, daar kun je volkomen zeker van zijn; er zal niet één steen op de andere blijven! Slechts om één ding kunnen de Joden van Jeruzalem bidden, namelijk dat hun grote vlucht niet midden in de winter of op een sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog veel beklagenswaardiger vergaan dan in een beterjaargetijde ofop een werkdag.'
[12] Toen Ik dat had gezegd, verdwenen de letters boven en onder de zon, en de nevels in het Jordaandal begonnen op te lossen, omdat de zon begon met haar stralen de landstreken van het Beloofde Land te beschijnen.
[13] De opperstadsrechter maakte de opmerking: 'Het is jammer dat de inwoners van Jeruzalem de zon met de woorden erboven en eronder niet hebben kunnen zien; want dat zou hen toch sterk tot nadenken hebben moeten stemmen over zo'n verschijnsel!'
[14] Maar Ik zei: 'Juist opdat ze dat niet zouden zien heb Ik toegelaten dat al deze streken van de Jordaan in een dichte nevel gehuld werden; want degenen die vreugde beleven aan de duisternis, moeten daar ook hun loon van ontvangen!'
[15] Bij deze gelegenheid zagen we een vluchtende gazelle, die door een jakhals achtervolgd werd. In korte tijd had de jakhals de gazelle ingehaald en zich daar een ochtendmaal mee verschaft, en het kostte hem, ongeveer vijfhonderd passen bij ons vandaan, niet veel tijd om met zijn buitgemaakte ochtendmaal klaar te komen. Daarna begaf hij zich heel langzaam verder naar het zuiden, om misschien elders nog een middagmaal buit te maken.
[16] Maar tamelijk hoog in de lucht vloog er een Arabische reuzenadelaar, die vanuit zijn hoge positie al gauw de sluipende jakhals zag; hij liet zich vanaf zijn hoogte pijlsnel bovenop hem vallen en droeg hem ondanks zijn verzet hoog de lucht in. Toen liet hij hem vallen op een plaats die overal erg steenachtig was. Begrijpelijkerwijze bezorgde dat de jakhals de dood; de adelaar daalde snel naar beneden, overtuigde zich ervan dat de jakhals werkelijk dood was, pakte hem opnieuw in zijn klauwen en vloog met hem in zuidelijke richting naar een gunstige plek, waar de jakhals samen met de door hem opgegeten gazelle de reuzenadelaar tot ontbijt moest dienen.
[17] Na dit korte tafereel zei de opperstadsrechter: 'Heer en Meester, dit soort taferelen van elkaar over en weer opeten onder de dieren, en de ernstige ziekten die aan de dood van een mens voorafgaan zijn voor mij steeds een onwijze en wrede aanblik geweest -terwijl de inrichting door een of verschillende goden toch wijs geacht moet worden. U zult wel weten waarom dat allemaal zo is en moet zijn; maar mensen als wij kunnen zich daar met de beste wil geen duidelijke voorstelling van maken!'
[18] Ik zei: 'Dat zal je nog wel duidelijk worden! Na het ochtendmaal zal er wel gelegenheid zijn om daarover te praten; maar nu zullen we nog een ogenblik Mozes zien en ook de engel, die om zijn lijk streed.'
[19] Toen Ik dat had gezegd, stonden Mozes en de aartsengel Michaël voor Mij, bogen voor Mij en loofden en prezen Mijn naam. Daarna verdwenen ze, en wij stonden op en begaven ons naar de stad, waar het ochtendmaal al op ons wachtte.
«« 180 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.