De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 234 / 244 »»
[1] Ik zei tegen de waard: 'Je hebt met je oordeel wel helemaal gelijk, maar je moet ook bedenken dat je in de andere kamer Jeruzalemmers te gast hebt, van wie er misschien één jou in het geheim afluistert en je vervolgens allerlei problemen en vervelende toestanden bezorgt!'
[2] De waard zei: 'Beste, wonderbaarlijke vriend, wees daar maar helemaal niet bezorgd om, want de meeste Jeruzalemmers van stand en aanzien kennen mij wel en weten heel goed dat een Romeins soldaat niet bang voor hen is! Ik heb hun al heel andere waarheden in het gezicht geslingerd, en die moesten ze in hun zak steken, omdat ze wel wisten met wie ze in mij te doen hadden. Ik zal dus ook voor deze twintig Joden geen vrees tonen, want ik heb mijn zwaard nog, waarmee ik het aandurf om honderd van deze Jeruzalemse lafaards ijlings op de vlucht te jagen!'
[3] Ik zei: 'Ik ken de rechtschapenheid, rechtvaardigheid en moed van de Romeinen wel, evenals de valsheid van de Joden, die al bijna tot het onbegrensde reikt, met name van de tempeldienaren in Jeruzalem -maar toch blijven deze het uitverkoren volk van de enig ware God, in wie ook jullie Romeinen geloven, aangezien jullie voor deze enig ware God een tempel hebben gebouwd en die de naam hebben gegeven: de tempel van de onbekende God. Toch blijft, zoals gezegd, het Joodse volk het volk van God, dat de enig ware God al vanaf het allereerste begin van de mensheid van deze aarde heeft uitverkoren.
[4] Maar Ik zeg je ook dat deze titel weldra van dit volk zal worden afgenomen en aan jullie heidenen zal worden gegeven. Dit volk, dat zich nu zo groot en hoogmoedig gedraagt, zal over de hele wereld verstrooid worden, en het zal tot aan het einde der tijden geen land en geen koning uit zijn stam bezitten.
[5] Ik weet dat dit volk Mij boven alles haat en vervolgt, en toch zal Ik naar Jeruzalem moeten gaan en Mij niet meer kunnen en willen onttrekken aan hun grote haat en woede tegen Mij; en het offer dat door Mij gebracht wordt zal voor alle mensen der aarde de poort naar het rijk Gods openen.
[6] Tot nu toe heerste door de wet, die in alle tijden aan de mens is gegeven, nog altijd de oude dood en de zonde, waardoor de dood in de wereld is gekomen; maar na Mijn offer zal het leven heersen door de volle vrijheid van het geloof, door de leer van Hem, die geofferd wordt.
[7] Iedereen die de waarheid zoekt zal die gemakkelijk en zeker vinden, en zal daardoor het volkomen vrije, eeuwige leven in zich hebben.
[8] Ik ben een van de eersten die deze leer in de wereld heeft gebracht. Ik ben tot de Mijnen gekomen, maar die hebben Mij niet herkend en hebben Mij niet opgenomen, maar ze vervolgen Mij overal in het hele land -daarom zal Ik Mijn aangezicht ook van hen afwenden en het naar jullie heidenen keren.
[9] Jij bent een heiden en Ik ben een Jood -en toch heb Ik met Mijn hele schare leerlingen bij jou Mijn intrek genomen. En zoals je weet heb Ik je alleen goed gedaan, en wat Ik voor jou heb gedaan, heb Ik al voor velen van jouw stam gedaan en zal dat voortaan tot aan het einde der tijden doen!'
[10] Daarop zei de waard: 'Uit uw woorden, wonderbaarlijke meester, waait een bijzondere geest, en ik heb de indruk dat u veel meer bent dan zomaar een profeet van het Joodse volk, over wie ik ook al veel grote dingen heb gelezen! Ook deze profeten deden meer of minder wonderen; maar van het soort zoals u die hebt gedaan heb ik nog nooit iets gehoord. Ook hadden zij uw woord niet, want zoals u spreekt, heeft niet een van hen gesproken. De twee grootsten van de oude Joodse profeten waren ontegenzeglijk Mozes en Elia. Vanuit de geest Gods die in hen was, brachten ze een grote leer onder de mensen in deze wereld en deden ook tekenen die groot waren; maar bij u vergeleken lijken zij toch alleen maar hele kleine mensen,.die hun medemensen hebben gegeven wat ze zelf hadden ontvangen.
[11] Bij u schijnt het echter heel anders te zijn; want u spreekt als het ware vanuit uzelf en handelt vanuit geheel eigen, in u wonende kracht en macht. De andere profeten moesten vragen om het woord en om de macht waarmee ze daden konden verrichten -u hoeft niet te vragen, maar handelt als een heer, die aan niemand hoeft te vragen of een hoger goddelijk wezen hem het woord wil ingeven en hem wil sterken om daden te doen.
[12] Kijk, wonderbaarlijke meester, ik als heel ervaren, oude Romeinse soldaat heb dit bij u opgemerkt, en ik denk dat ik mij in mijn oordeel over u niet in het minst heb vergist; ik zou daarom graag uit uw mond van uzelf horen wat u over uzelf zegt!'
[13] Ik zei: 'Mijn beste vriend, daar is de dag van morgen voor bedoeld; dan zul je Mij nader leren kennen, evenals ook jouw buren! Vandaag wil Ik wat dat betreft niets zeggen vanwege de Farizeeën en andere Joden, die in de gastenkamer hiernaast aanwezig zijn en hun buiken, die eigenlijk hun goden zijn, volproppen met brood, wijn en ander voedsel; want geen van hen gelooft meer in de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob, en omdat ze niet in Hem geloven, geloven ze ook Mozes en de profeten niet, en in Mij nog veel minder! Daarom doen we er nu het beste aan nog wat wijn, brood en wat vlees te nemen, ieder naar behoefte, en als we tussendoor wat praten, laten we dan over verschillende andere dingen praten en datgene wat Mij betreft, voor vandaag laten rusten!'
[14] Daar was de waard het mee eens en hij vulde onze bekers met wijn, en wij namen daarop weer wat brood en wat vlees en dronken daar de wijn bij.
«« 234 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.