De commandant onderricht de burgemeester over de Heer (5.10.1862)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 67 / 244 »»
[1] Toen Ik dit had gezegd, stonden we allemaal van tafel op, liepen door alle grote en kleine vertrekken en ook de zeer grote kelder, en de burgemeester raakte daarbij zo vol verbazing en verwondering, dat hij van louter ontzag nauwelijks durfde spreken.
[2] Toen wij na een paar uur opnieuw in de grote eetzaal waren teruggekeerd en om de tafel hadden plaatsgenomen, zei hij pas (de burgemeester): 'Nu geloof ik pas dat er een God van eeuwigheid bestaat, en wel alleen Degene in Wie de ]oden geloven - maar nog maar heel zwak - en die zij van tijd tot tijd aanbidden en ter ere van wie zij één dag in de week wijden.Want dergelijke dingen kunnen alleen maar mogelijk zijn voor Degene die de wijde hemel en deze aarde, waarvan ook nog geen mens het einde heeft ontdekt, uit Zichzelf door Zijn eeuwig machtwoord heeft opgebouwd en met talloze planten, dieren en mensen in grote verscheidenheid heeft bebouwd, gesierd, tot leven gebracht en bevolkt. O commandant, leer mij die God nader kennen!'
[3] De commandant zei: 'Zie daar de man die rechts van mij zit en met mijn dochter spreekt, die Hij in Pella op wonderbaarlijke wijze van een zeer kwaadaardige ziekte heeft genezen! Meer hoef ik je voorlopig niet te zeggen; naderhand zul je wel meer details en uitgebreidere informatie krijgen!'
[4] Hierop begon de burgemeester Mij nauwkeurig te bekijken en zei toen zachtjes tegen de commandant: 'Hij is wat zijn uiterlijk betreft ook een mens en wat zijn kleding betreft een Jood uit Galilea; maar hij moet een uiterst vrome man zijn en volkomen toegewijd aan de grote God van de loden, omdat de grote God hem tot zo'n ongehoorde macht heeft verheven, zoals dat in vroeger tijden ook met andere zeer vrome Joden gebeurd moet zijn!'
[5] De commandant zei: 'Voor een deel heb je wel gelijk, maar nog lang niet helemaal. Maar mettertijd zal alles je nog wel duidelijk worden!'
[6] Nu wendde Ik Mij tot de commandant en zei: 'Nu kun je hem wel meer vertellen; want hij zal het begrijpen.'
[7] Toen begon de commandant de burgemeester over Mij te onderrichten, zelfs tot verbazing van Mijn leerlingen, en hij begreep en vatte alles, en er bleef geen twijfel meer in zijn ziel.
[8] Toen de burgemeester nu goed inzag met wie hij in Mij te doen had, stond hij op, liep vol eerbied naar Mij toe en zei vol toewijding: 'Heer, Heer, U alleen bent Degene in wie ik met mijn hele huis van nu af aan zonder twijfel werkelijk zal geloven! Maar zegt U mij ook wat ik moet doen om te zorgen dat mijn geloof in korte tijd mogelijk ook in de harten van andere mensen zou kunnen overgaan! Want mijn gemoed is nu eenmaal zo, dat ik met datgene wat mij meer dan gelukkig en zalig en tevreden maakt, ook direct alle andere mensen even gelukkig en tevreden zou willen maken, wat echter met onze zwakke menselijke krachten natuurlijk dikwijls niet zo snel gaat als wij wensen en graag zouden zien. Maar U, o Heer, Heer, zijn alle middelen reeds sinds eeuwigheid volkomen bekend, en daarom kunt ook alleen U mij die bekend maken!'
«« 67 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.