De zorg van de leerlingen om de Heer

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 49 / 77 »»
[1] Velen zullen zich er nu misschien over verbazen, dat Mijn leerlingen na zoveel onderricht en bewijzen van Mijn goddelijkheid in Mij toch nog altijd in tweestrijd met zichzelf konden raken en konden gaan twijfelen. In dit verband moet er echter steeds op de zwakke, menselijke natuur gewezen worden, waarvan het overwinnen voor hen nu weer moeilijker werd dan voor jullie tegenwoordig omdat iedereen die maar enigszins gelooft Mijn hele leven nu met één blik kan overzien en Mijn overwinnen van de dood zich als voornaamste punt voor ogen stelt, terwijl destijds een ontwikkeling van hun zielen alleen mogelijk was samen met Mijn ontwikkelingsgang, waarvan dat voornaamste punt als bekrachtiging van Mijn leer immers pas het sluitstuk vormde.
[2] Verder vormen Mijn kruisiging en opstanding pas de sleutel om de Mensenzoon en Godszoon te begrijpen. Omdat het nu noodzakelijk was de Mijnen zover te brengen, dat zij van nu af aan op eigen geestelijke benen zouden staan, moesten dergelijke uiterlijke belevenissen het middel vormen om hun innerlijk bewustzijn te bevorderen.
[3] Nu gebeurde er verder het volgende: De Mijnen waren in een gesprek gewikkeld en wisselden weer eens hun meningen met elkaar uit, waarom Ik sinds enige tijd het al vaker door Mij genoemde verschil tussen de Vader en de Zoon in Mij weer benadrukte. Ze waren het in zoverre met elkaar eens, dat de Vader wel in Mij woonde en dat Mijn menselijke lichaam en ziel als de Zoon werd aangeduid. Toen bracht één van de twintig andere volgelingen de gedachte naar voren, dat het toch moeilijk te begrijpen was hoe de geest Gods gelijktijdig als mens met zijn menselijke handel en wandel in Mij kon wonen - dus als het ware ingesloten was - en toch het heelal regeerde; of Ik dus wel weet had van het regeren van het heelal, of dat de geest zich bij tijd en wijle wellicht terugtrok, zodat Ik dan enkel mens kon zijn; en ook vroeg hij zich af, hoe het met Mijn lichaam zat tijdens de slaap, of de geest Gods dan ook nog in Mij was of niet.
[4] Deze vragen brachten eerst een zekere verbazing teweeg bij de anderen, vanwege de schijnbaar grote kortzichtigheid van de vraagsteller. Maar toen merkte ieder tenslotte bij zichzelf, dat er ook in hem enkele onduidelijkheden over dit punt aanwezig waren. Met name de vraag, wat er tijdens de slaap met Mij gebeurde, wekte enkele stevige bedenkingen.
[5] Andreas meende dat het wel mogelijk was dat Ik in de slaap enkel mens was; want op het Meer van Genezareth was tijdens de storm Mijn goddelijke kracht immers pas na Mijn ontwaken actief geworden, zodat allen wellicht door een plotselinge lichamelijke dood verrast hadden kunnen worden, als men Mij niet wakker had gemaakt.
[6] Er ontstond nu een hevig heen en weer gepraat, dat er tenslotte op uitkwam dat ze moesten aannemen dat Mijn lichaam tijdens de slaap waarschijnlijk even onbeschermd was als dat van ieder ander mens, zodat de leerlingen het toen noodzakelijk achtten over Mij te waken, omdat men niet kon weten of de vele vijandige Joden na zoveel vergeefse aanslagen niet ook eens zouden proberen om Mij 's nachts te overrompelen en te doden. Geen van hen dacht er echter aan om het eenvoudig aan Mij te vragen; want hun liefdevolle bezorgdheid om Mij meende dat hun waakzaamheid toch ook een niet onbelangrijke bescherming was, en het ging tenslotte alleen maar om de tijd dat Ik sliep. Dat hun bescherming niet nodig was als Ik wakker was, dat wisten ze door duidelijke bewijzen.
[7] Ik liet de Mijnen begaan en merkte ogenschijnlijk ook helemaal niet dat er in het afgelegen huis nu steeds een leerling 's nachts de wacht hield.
[8] Na enkele dagen trok Ik Mij op een avond, nadat wij het avondmaal hadden genuttigd, vermoeid terug om eerder rust te nemen dan gewoonlijk, terwijl de Mijnen allemaal bij elkaar bleven. Het vertrek dat Mij in de ruime burcht tot slaapvertrek diende, lag aan het einde van het gebouw, zodat men eerst door verscheidene kamers moest lopen om daar te komen. De Mijnen zaten echter bij elkaar in een zaal die zich midden in het huis bevond.
[9] Terwijl ze nu heel druk in gesprek waren, ontstond er plotseling in de lege kamers die de verbinding vormden met Mijn slaapkamer, een fel schijnsel van vuur. Verschrikt renden de leerlingen ernaartoe en zagen dat de lege kamers volop in brand stonden, zodat het onmogelijk was Mij te bereiken, maar dat er evenmin iemand van daar naar hen toe kon komen. Iedereen rende ontzet door elkaar en probeerde te blussen -tevergeefs, de vlammen vraten verder en moesten volgens de Mijnen ook Mijn kamer allang bereikt hebben.
[10] Vertwijfeld probeerden enkele door de vlammen heen te komen. Maar vergeefs: de vloer van de kamers was ingestort en de verbinding was onmogelijk! Nu dachten anderen dat de rook, die voor allemaal uiterst hinderlijk was, Mij reeds in Mijn slaap verstikt moest hebben. Maar geen van hen wilde wijken en de zeer gevaarlijke zaal verlaten, voordat ze duidelijkheid hadden over Mijn lot.
[11] Om nu een einde te maken aan hun angst en kwelling liet Ik de vlammen langzaam uitdoven, en na enige tijd was er volkomen rust. Over verkoolde, rokende balken heen klommen de leerlingen vol angst naar Mijn slaapkamer en troffen die onbeschadigd aan, terwijl Ik rustig slapend op Mijn bed lag. Deze aanblik maakte hen bijna sprakeloos, en geen van hen waagde het Mijn schijnbare slaap te verstoren.
[12] Nu stond Ik op, en onmiddellijk bestormden de Mijnen Mij met vragen, of Ik dan niet wist wat er was gebeurd.
[13] Ik keek hen ernstig aan en zei: 'Jullie weten toch Wie er in Mij woont, en jullie weten toch dat voor Hem geen enkel ding verborgen kan blijven! En wat de Vader weet, deelt Hij ook aan de Zoon mee!
[14] De vlammen, die jullie verwond hebben, konden Mij echter evenmin iets doen als alle achtervolgingen van vijandige loden. Pas wanneer dit lichaam met Mijn wil wordt overgegeven, heeft de boosaardigheid er macht over.
[15] Weten jullie dan niet dat de geest waakt, ook als het lichaam slaapt, en weten jullie niet dat hij zorgt voor zijn huis?
[16] Hoe kunnen jullie zo dwaas zijn om te denken dat een werk Gods, zoals het opbouwen van dit lichaam van Mij, de bescherming van mensen nodig heeft?! Kunnen de instrumenten die door de hand van de Meester zijn gemaakt, de Meester beschermen, of kan een schepsel, dat eerst alles van de Schepper heeft ontvangen, de Schepper Zelf bewaren voor een kwaad dat Hij toelaat?
[17] Zie toch hoe dwaas -ook al was het uit liefde -jullie onderneming was! Houd er dus mee op Mij te willen beschermen! Hij die in Mij woont weet alle dingen, en niemand weerstaat Zijn macht!
[18] Ga nu, en wees niet bedroefd over Mijn terechtwijzing, die jullie geen verdriet moet doen! Wees je er echter steeds meer van bewust wie de eigenlijke Heer is, of Hij nu lichamelijk slaapt of waakt!'
[19] Nu wilden de leerlingen weggaan, maar ze konden niet zo snel terug over de zwarte, verbrande kloof als toen hun bezorgdheid om Mij hen er overheen had gebracht. Ik riep hen daarom nog een keer naar Mij toe, en binnen enkele ogenblikken zagen de kamers er weer even ongedeerd uit als voor de brand, zodat ze nu zonder moeite naar hun zaal terug konden komen en zich ook snel, ieder diep verzonken in zijn eigen gedachten, ter ruste begaven.
«« 49 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.