De zielstoestand van de leerlingen

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 48 / 77 »»
[1] Toen Mijn leerlingen (hier worden de apostelen bedoeld) eens een tocht in de bergen hadden gemaakt -Ik had hun dat Zelf opgedragen, om ook zonder dat Ik erbij was hun gevoel voor hun omgeving te openen -werden ze tussen diepe rotskloven door een hevige regenbui overvallen. In Palestina gaat de winter met hevige regenbuien gepaard, die niet zo onschuldig zijn als in Europa. Het water stroomt sneller samen, en in de bergen, die tijdens de zomer in de zon totaal uitdrogen, vormen zich in de kloven al snel sterke waterstromen die gevaarlijk worden voor een wandelaar, doordat het water heel hevig en plotseling naar beneden raast en de rotsbodem de grote hoeveelheden water niet kan opzuigen, maar enkel als vergaarbekken voor het water dient. Het is daarom gevaarlijk om in de tijd van de plotselinge regenbuien die kloven op te zoeken, omdat een onvoorzichtig iemand niet in staat is zichzelf te redden als hij door noodweer verrast wordt.
[2] Zo verging het ook de Mijnen, die midden in een lange kloof door onweer overvallen werden en nu heel snel door razende waterstromen omgeven waren, zodat ze niet meer voor of achteruit konden.
[3] Dit zou een gelegenheid zijn geweest om de kracht van hun geloof te bewijzen, die dan ook, zolang het water om de rotsblokken heen spoelde waarop de leerlingen zich in veiligheid brachten, heel goed standhield. Toen echter ook deze door het water werden bereikt en overspoeld, begon hun geloof toch sterk af te nemen, en de vrees voor een ellendige lichamelijke dood werd steeds sterker. Hun zielen riepen wel om hulp tot God, maar tot de God jehova, van hun vaderen, niet tot Degene van wie ze wisten dat Die in Mij belichaamd was, zodat hun jammeren en roepen ongehoord wegstierf.
[4] Reeds grepen allen elkaar bij de hand en zetten zich gezamenlijk schrap tegen het aanstormende water, om het zwakke houvast onder hun voeten niet te verliezen, toen ook de rotsblokken onder de druk van het water begonnen te bewegen en het gevaar het grootst werd.
[5] Toen riep Johannes uit het diepst van zijn angstige hart luid uit: 'Heer en Meester, red ons, zoals U de elementen al dikwijls hebt bevolen!'
[6] En zie, onmiddellijk hield het geraas en het geweld het water op, en in zeer korte tijd stonden de Mijnen weer op vaste grond, weliswaar flink nat, maar toch ongedeerd!
[7] Zij dankten Mij nu wel innig in hun hart als hun Redder, maar ze spraken er weldra met elkaar over, waarom hun eerste roepen onverhoord was gebleven, aangezien jehova en Ik toch één persoon waren.
[8] Toen vroeg Johannes zijn broeders of ze bij hun eerste roepen ook aan Mij hadden gedacht, of alleen aan de God van hun vaderen, als een God buiten Mij.
[9] Beschaamd bekenden ze allemaal dat ze inderdaad in de benauwdheid van hun hart, dat verschil hadden gemaakt, en ze begrepen toen ook heel goed waarom hun geroep zonder resultaat was gebleven. Ze zochten Mij dan ook onmiddellijk op en vroegen Mij om vergeving vanwege hun fout.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat heb Ik jullie dan wel te vergeven? Als Ik niet had gewild dat jullie op die manier in je geloof beproefd werden, had het water jullie lichamen niet kunnen omspoelen. Maar geloof voortaan met des te meer overtuiging dat waarlijk Hij in Mij woont, die het heelal regeert, en zet de verschillen die jullie bekrompen jodendom je nog heeft opgedrongen, opzij; want niemand kan tot de Vader komen dan alleen door Mij, de Zoon!'
[11] Deze woorden maakten hen weer onzeker; want als Ik hun de laatste tijd het verschil tussen de Zoon en de Vader voorhield, begrepen ze nog altijd niet dat Mijn lichaam nog niet verheerlijkt was, maar nog aan de aarde toebehoorde.
[12] Pas na Mijn opstanding werd het hun volkomen duidelijk waarom Ik niet anders sprak en kon spreken. Ze spraken daarom veel met elkaar over dit punt, en ze moesten alles kwijt wat er nog aan verkeerde voorstellingen in hen zat; en ze deden dat vooral wanneer Ik niet bij hen was.
[13] Dat er daarbij nog veel naar voren kwam wat verkeerd, oud joods was en naar de vooroordelen van de tempel smaakte, laat zich denken, vooral omdat ze door geen enkel uiterlijk teken meer getuigen waren van Mijn kracht - die overigens, omdat die maar al te bekend waren, in de jaren dat we samen waren geen al te grote indruk meer maakte op Mijn leerlingen.
[14] Iedereen nu die weet hoe nodig juist dit zich uiten is, dat een reiniging van de ziel betekent, zal begrijpen hoe noodzakelijk ook de afzondering van de Mijnen was; want door wat ze zeiden konden zij zichzelf niet in gevaar brengen, maar wel anderen die naar hen luisterden. In hun gezelschap verbeterde zo de een de ander, en als het misging, wist Ik heel goed wanneer voor Mij het ogenblik weer was gekomen om te spreken. Onrijpe oren hadden echter noch Mijn woorden noch die van de Mijnen mogen horen, om de nog onrijpe vruchten niet te laten verdrogen en afvallen.
«« 48 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.