De bezigheden van de Heer en Zijn leerlingen in Efraïm

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 47 / 77 »»
[1] Nu zal men vragen wat wij zo gedurende de dag eigenlijk deden in die ruïne, waar wij zo afgezonderd waren van de wereld; want dat dit gebeurd zou zijn zonder nut voor Mijn leerlingen, is toch zeker niet aan te nemen.
[2] Dat is waar! Want terwijl deze tijd van afzondering er voornamelijk toe diende om Mijn aardse mens voor te bereiden op de zware tijd en geschikt te maken voor de transformatie tot eeuwige, onveranderlijke Christus, moest diezelfde tijd toch ook Mijn leerlingen en met name de apostelen voorbereiden op hun toekomstige beroep, namelijk leraar voor alle mensen te worden. Het proces dat zich in Mij voltrok bleef voor alle ogen verborgen, maar hoe Mijn leerlingen zichzelf en elkaar opvoedden, zal hier nauwkeurig onthuld worden, opdat iedereen die werkelijk aan zijn innerlijke vervolmaking wil werken, daarin een richtsnoer vindt dat tot de wedergeboorte van de geest leidt.
[3] Luister dus naar waar onze uiterlijke en innerlijke bezigheden uit bestonden!
[4] De uiterlijke zijn snel uitgelegd. Die bestonden eenvoudig uit het precies regelen van alle huiselijke werkzaamheden, die iedereen uit liefde voor zijn broeders graag op zich nam, en die bij de geringe behoeften van ons gezelschap ook niet veel tijd in beslag namen. De hoofdzaak hierbij was dat iedereen zich ongevraagd daar nuttig maakte, waar hij merkte dat er een of andere dienst verleend kon worden; want die oplettendheid is al een teken van werkzame naastenliefde, terwijl iemand met een trage geest helemaal niet opmerkt waar een of andere kleine daad van liefde verricht zou kunnen worden.
[5] Gedurende ons verblijf ondersteunde Ik de uiterlijke werkzaamheden van het huis maar weinig, zoals bijvoorbeeld het zorgen voor de voedingsmiddelen, om enerzijds de traagheid geen ruimte te geven, maar anderzijds ook om de Mijnen te leren niet alleen op buitengewone krachten te rekenen. Dat het ons desondanks aan niets ontbrak, hoef Ik natuurlijk niet te benadrukken.
[6] De hoofdzaak was de geestelijke voeding! En hoe werd die nu geleid? In eerste instantie door het bewaren van een volledige innerlijke rust, die zich niet door een of andere ergernis of kleingeestige prikkelbaarheid uit zijn evenwicht het brengen -en vervolgens door het oefenen van de wilskracht die in staat is iedere hartstocht en neiging tot de tegenpool te overwinnen: Alleen iemand die zichzelf heeft overwonnen, kan ook anderen overwinnen!
[7] Verder werd het innerlijke, geestelijke gezicht geoefend en steeds meer ontsloten. Niet dat Ik het innerlijke gezicht van de Mijnen Zelf opende, maar zij moesten in staat zijn om zelfhun geestelijke blik te richten op voorwerpen die zij wilden leren kennen. Dat vermogen vereist evenwel een heel speciale loutering van de ziel; want aangezien die van huis uit aards ingesteld is, kan zij natuurlijk alleen dan zuiver geestelijke dingen vanuit zichzelf schouwen, wanneer ze zich al in aanzienlijke mate heeft vergeestelijkt, of, juister gezegd, wanneer de in haar wonende geest zo machtig is geworden dat hij de ziel, die zijn lichaam moet vormen, zoveel begrippen van het geestelijke heeft bijgebracht en die zodanig met zijn licht heeft verhelderd, dat zij de geestelijke beelden ook ziet, herkent en begrijpt. Zolang alleen de uiterlijke, puur lichamelijk materiële dingen door het kunstige mechanisme van het lichaam voor de ziel begrijpelijk worden gemaakt, is die nog geestelijk blind. Zodra zij leert door het omhulsel van de uiterlijke lichamen heen te kijken, wordt ze geestelijk ziende.
[8] De microscopen van de huidige wereld geven slechts een zeer nauwkeurig beeld van het uiterlijke omhulsel tot in het kleinste detail, zonder uitsluitsel te geven over het zuiver geestelijke leven van alle dingen. Alleen een ziel die ziende is geworden is in staat dat te herkennen, maar de instrumenten van een geleerde, hoe ingenieus ze ook zijn, nooit.
[9] En als de ziel eenmaal in staat is om het meest innerlijke leven te herkennen, doorziet ze natuurlijk met hetzelfde gemak ook de fijnste bouwsels van het omhulsel dat het innerlijke leven omsluit.
[10] Het spreekt vanzelf dat Mijn leerlingen, die als meesters van het leven en leraren moesten optreden, in alles onderricht moesten zijn, wanneer Ik niet meer lichamelijk bij hen was, en derhalve dienden zij zich alles geheel en al eigen te maken.
[11] Nu zal men vragen: hadden de Mijnen zich die dingen dan niet al volledig eigen gemaakt, en was er dan eerst dit teruggetrokken verblijf in een afgelegen oord voor nodig om die innerlijke heerschappij over zichzelf te bereiken?
[12] Hier moet er opnieuw op gewezen worden dat zij vroeger steeds te lijden hadden van een soort dwang, die Mijn persoon door haar aanwezigheid op hen uitoefende, en tevens doordat ieder van hen zich bewust was dat ze steeds gadegeslagen werden door al het volk dat ons steeds volgde. Iedereen weet waarschijnlijk heel goed dat het veel gemakkelijker is het kwade te vermijden wanneer men weet dat men gadegeslagen wordt - omdat daardoor een soort schaamte tegenover vreemden of ook de eerzucht om voor goed door te gaan optreedt - dan wanneer men zich volkomen vrij voelt van iedere dwang.
[13] Hier was nu overvloedig gelegenheid geboden voor beproeving; want ten eerste trok Ik Mijzelf dikwijls dagenlang bijna geheel terug voor Mijn eigen voorbereiding, en ten tweede leefden de Mijnen hier geheel en al vrij van de bewonderende menigte, die vaak dacht dat Mijn leerlingen op zijn minst gelijk moesten zijn aan hun leermeester of hem zelfs moesten overtreffen, aangezien het immers al vaak was voorgekomen dat leerlingen de meester hadden overtroffen.
[14] De inwoners van Efraïm bekommerden zich zo goed als helemaal niet om ons, maar deden stil hun werkzaamheden en hielden ons voor een soort nieuwe sekte van de joden, zoals die juist in Mijn tijd niet zelden ontstonden, en ze dachten dat wij aanhangers waren van Johannes, die zich hier wilden voorbereiden op het Godsrijk dat zou komen. Omdat ze bovendien wisten en ook zagen dat wij de oude burcht weer herstelden, beschouwden ze ons pas echt als zonderlingen, waar je beter niet mee om kunt gaan, om niet door hun eigenaardigheid aangestoken te worden.
[15] Deze plaats was daarom ook het meest geschikt voor innerlijke zelfscholing; want degenen die Mij hier naartoe waren gevolgd, hadden hun verlangen naar de uiterlijke wereld allang afgelegd, zodat beproevingen in dat opzicht niet meer nodig waren. En degenen die in dat opzicht nog moesten leren, hadden wij achter ons gelaten.
[16] Er zijn hier echter toch nog verschillende dingen voorgevallen die weergegeven moeten worden, opdat iedereen daar nog uit kan leren hoe de scholing dient te gebeuren, en hoe gebeurtenissen, die dikwijls onbetekenend zijn, een diepe indruk kunnen maken bij het innerlijk louteren en versterken van de wil. Die zullen hier nu gegeven worden, opdat jullie weten wat Johannes eigenlijk bedoeld heeft met de woorden: 'En Hij verbleef aldaar met Zijn leerlingen'. (Joh. 11:54)
«« 47 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.