De macht van Gods liefde en genade ten aanzien van Horadal, de legeraanvoerder van de laagte

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 100 / 280 »»
[1] Toen de twee afgezanten met Horadal tussen hen in op de hoogte aangekomen waren riep de hoge Abedam ook Adam, Seth en Henoch bij Zich en zei toen tegen hen:
[2] 'Luister, Kisehel en Sethlahem hebben reeds hun uitgeworpen netten gevuld met allerlei eetbare vissen en hebben zelfs ook degenen meegenomen aan wie de bevelhebber zijn kwalijke opdracht had uitgevaardigd, zoals jullie reeds vernomen hebben.
[3] Want toen zij aan hun afschuwelijke tocht begonnen waren en naar het middaggewest wilden trekken, zond Ik hen dadelijk enkele van de jullie reeds bekende wachters van de hoogte tegemoet, die de mannen, die deze vreselijke opdracht moesten uitvoeren, tot de terugweg dwongen, en zij sloten zich vol angst weer onopgemerkt bij de groep in de morgen aan, toen de twee afgezanten de bevelhebber reeds tussen zich in namen.
[4] Zodoende is deze vangst volledig; laten we hen tegemoet snellen en hen met vreugde opnemen! Amen.'
[5] En Adam, Seth en Henoch stonden op en snelden aan Abedams zijde het oprukkende leger uit de diepte tegemoet.
[6] Toen Horadal zag dat vier grote mannen hem snel naderden, vroeg hij angstig aan Sethlahem:
[7] 'Hoge, machtige afgezant van een grote God of van een oppermachtige koning! Wie zijn die mensen die ons zo ijlings tegemoetkomen?
[8] Zij moeten zeker belangrijk zijn; want daar zien zij helemaal naar uit!
[9] Ik krijg bij hun nadering een merkwaardig gevoel!'
[10] Sethlahem antwoordde daarop: 'Heb maar geduld tot wij hen en zij ons bereikt hebben, dan zal een nieuw opgaande zon je spoedig onthullen wie deze vier, in ieder opzicht allergrootste mensen, wel zijn!
[11] Heb dus maar geduld; want zie, nog ongeveer honderd stappen en dan zijn wij bij elkaar!'
[12] En zo was het ook; in een ommezien stonden de vier al voor de bevelhebber en Abedam gaf met Zijn almachtige hand een teken aan het hele leger dat zij moesten blijven staan en niet meer verder moesten optrekken.
[13] Meteen kwamen allen tot stilstand. Kisehel en Sethlahem vielen voor de hoge Abedam neer en dankten Hem voor de grote genade die Hij hen verleend had, waardoor zij die hoge en heilige opdracht zo voorspoedig volgens Zijn wil hadden kunnen uitvoeren.
[14] Maar de hoge Abedam gebood hun van de grond op te staan en zei tegen hen:
[15] 'Zo zullen jullie altijd zegevieren in Mijn naam; want daaraan zijn hemel en aarde en alle dingen in de hemel en op aarde eeuwig onderworpen.
[16] Wie in Mijn naam wandelt, wandelt in alle macht en kracht; en zoals er buiten Mij niemand aan Mij gelijk is, is er ook buiten de kracht en de macht van Mijn naam geen kracht die daaraan gelijk is.
[17] Blijf daarom in Mijn naam, dan tullen jullie eeuwig blijven leven in deze kracht en macht! Amen.'
[18] Na deze woorden viel ook de bevelhebber Horadal, gegrepen door de grootste eerbied, voor het viertal neer; want de weinige woorden van Abedam maakten zo'n overweldigende indruk op hem, dat hij bij zichzelf dacht:
[19] 'De macht van de twee afgezanten heb ik ondervonden, daar de aarde beefde onder hun voetstappen en uit de hand van de ene een verterend vuur sproeide; maar voor Hem vallen ze neer en danken Hem voor zo'n macht!
[20] Hoe sterk en machtig moet Hij dan wel zijn, als hemel en aarde alleen al aan Zijn naam ondergeschikt zijn!
[21] Als zulke machtige mannen al voor Hem neervallen, waarlijk, dan zal het voor een ziekelijk en zwak iemand als ik ben niet raadzaam zijn om voor Hem te blijven staan; en daarom wil ook ik mij verdeemoedigen tot het uiterste puntje van mijn kleine teen!'
[22] Maar Abedam ging meteen naar hem toe en zei tegen hem: 'Horadal! Sta op en kijk eens naar het oude monster van een Adam, die de enige eerste mens op aarde is en rechtstreeks uit Mijn hand voortkwam en dus de vader is van Kaïn en van de door hem gedode broeder, die Abel heet!
[23] En kijk dan ook Mij aan; Ik ben Zelf jouw oude, zwakke, moedeloze, nu geheel verslagen en wormstekige God!'
[24] Deze woorden gingen Horadal door merg en been en hij riep, nog op de grond liggend, naar zijn troepen:
[25] 'Val allemaal voorover op de grond; want wij staan allen voor de enige ware God, die door de wijze Farak aan ons allen, behalve aan de heerszuchtige Lamech, bekendgemaakt werd en die wij nog als kind aanriepen en mochten aanroepen.
[26] O, val daarom allen voor Hem neer; want alleen aan Hem komt alle aanzien, alle lof, alle prijs en alle roem toe, nu zowel als eeuwig! O ellendige Lamech!
[27] En ikzelf, zijn ellendige handlanger, zijn raadgever, zijn eerste machthebber, ik, zijn eerste legeraanvoerder, ik, die hem uit louter snoodheid zo vergoddelijkt heb, die hem al zijn schand en gruweldaden aanraadde en daadwerkelijke hulp verleende en nu op het punt stond hem van de troon te stoten en alle heerschappij aan mijzelf te trekken, - ik - ik - monster aller monsters, sta nu voor de ware God!
[28] 0 God, Almachtige, verdelg dit monster geheel en al van de aarde; want deze aarde, die Uzelf nu draagt, is te heilig om een dergelijk monster als ik ben nog langer te dragen. Vernietig mij daarom voor eeuwig! Amen.'
«« 100 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.