De trage Enos staat afwijzend tegenover het leven en prijst het niet-zijn

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 127 / 280 »»
[1] Deze woorden drongen bij Enos en ook menig ander als gloeiende pijlen in liet hart en hij en iedereen begon daar neer ernstig over na te denken.
[2] Hij ging weliswaar naar zijn vroegere plaats terug, maar in zijn hart begon het zeer onrustig te worden. Duizend gedachten en ideeën doken als vurige nietsoren uit de diepte van zijn ziel op en schoten daar als bliksemschichten naar alle kanten. Dat had bij hem hetzelfde effect als wanneer zij 's nachts hele gebieden van de aarde één ogenblik lang verlichten, die dan ook door de korte duur van de bliksem zeer duidelijk te zien zijn, - maar als de bliksem is gedoofd, wordt de nacht ook meteen tienmaal donkerder dan voor de bliksem.
[3] Maar ondanks zulke lichtende meteoren ontstond er in hem toch geen blijvend licht, waardoor onze Enos dan ook op louter tegenstrijdigheden stootte. Want doordat het licht nu eens hier en dan weer daar kort oplichtte, werd er steeds een andere streek van zijn hart verlicht, waardoor hij telkens weer andere ideeën in zichzelf gewaarwerd.
[4] Maar toen hij na een goed uur samen met vele anderen door al die duizenden gedachten en ideeën flink was opgejaagd, riep hij tenslotte uit:
[5] 'O rust, heerlijke rust, hoe gelukkig was ik steeds in jouw armen! Hoe gelukkig moet ik geweest zijn toen ik niet bestond en hoe veel gelukkiger zou ik nu pas worden, als het mogelijk zou zijn weer over te gaan in het volkomen nietzijn!
[6] Is de mens al niet gelukkiger tussen de wanden van zijn huis, als het buiten zo flink stormt, woedt, giert en raast, dan wanneer hij buiten is te midden van de stormen en strijd der elementen, - en nog gelukkiger, wanneer hij vast slaapt terwijl buiten de elementen de aarde dreigen te vernietigen?!
[7] Wat voor een eindeloos onderscheid is er niet tussen mij en een steen?!
[8] Ik moet denken of tenminste dromen; mijn gevoel is een onuitwisbare eigenschap en daarom voel ik honger, dorst, hitte, koude, nacht, dag, pijn en leed; treed ik slechts een beetje buiten de voorgeschreven orde, dan word ik meteen terechtgewezen en dat altijd met meer of minder dreigend klinkende woorden, waardoor mijn hart dan altijd weer tot berouw wordt gedwongen.
[9] Dwaal ik meermaals, dan word ik daar altijd voor getuchtigd, en wel omdat ik het ongelukzalige leven heb en daardoor gewaarwordingen moet ondergaan; o, jullie ellendige eigenschappen van het leven, die de dood niet heeft!
[10] Jij gelukkige steen, jij bent vast en sterk, je bent zonder leven en gevoelens en hebt toch een heel goed bestaan zonder spijs en drank!
[11] Jij wordt niet verscheurd door gedachten en ideeën; jij kent geen andere wet dan domweg alleen die van de allergelukzaligste ongestoorde rust; honger, dorst, hitte en koude zijn je eeuwig vreemd; jouw bestaan zonder gevoelens ondervindt geen slagen en geen pijn;
[12] Leed en verdriet ken je niet; je veroudert niet; de liefde verscheurt je hart niet, omdat jij, gelukkige, geen hart hebt!
[13] O bovenal benijdenswaardige steen, kon ik maar zijn zoals jij, waarlijk - al had ik duizend van de meest volkomen levens in me -, dan zou ik die allemaal weggeven voor één atoom van jouw allergelukkigste wezen, vooropgesteld dat je werkelijk zo levenloos en ongevoelig bent als je lijkt te zijn!
[14] O grote, verheven Schepper van alle dingen, nu heb ik een geheel andere vraag; het antwoord op die vraag zal U zeker meer kosten dan de eerdere!
[15] De volheid van het leven wilt U mij schenken om mij gelukkig te maken?! - O ongelukkigst geluk!
[16] Geef mij liever een volkomen niet-zijn, dan zult U mij werkelijk gelukkig maken!
[17] Hoe blind en wat voor een grote dwaas moet degene zijn die steeds het opgejaagde leven gelukkig wil prijzen, dat, hoe volmaakter het is, ook steeds jachtiger en dus ongelukkiger moet zijn!
[18] Ik zal U, Leven van alle leven, daarom niet om het leven, maar steeds om de meest volkomen dood vragen!
[19] Want toen ik niet bestond was ik gelukkig; en ais ik wederom niet meer zal bestaan, dan zal ik ook weer gelukkig zijn!
[20] O Heer, behoud, behoud Uw levensvolheid, dat grootste ongeluk voor ieder wezen; geef mij maar de volheid van de dood, geef mij de volheid van het niet-bestaan, dan zult U mij waarlijk gelukkig, ja eeuwig gelukkig maken!
[21] Maak mij tot een steen zonder leven en gevoel, dan zal ik door mijn stomme bestaan U daarvoor voor eeuwig loven en prijzen! Amen.'
«« 127 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.