De twijfel van de piekeraars over het oneindige en eindige wezen van God en Abedams heldere antwoord

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 139 / 280 »»
[1] Met deze opheldering wareis velen samen met Jared heel blij; maar sommigen wisten er toch nog niet zo goed uit te komen, vandaar dat hun gedachten nog aldoor bezig waren met de twee hoedanigheden van Gods wezen, namelijk enerzijds met de oneindige en anderzijds met de God die voor hen gestalte had aangenomen.
[2] De een argumenteerde tegenover de ander: 'Ja, ja, het oneindige kan evenmin ergens binnen de grenzen van de eindigheid treden als het eindige de oneindigheid ooit geheel kan vullen!'
[3] 'Derhalve', zei een ander, 'moeten wij daarom misschien zelfs twee Goden aannemen, een eindige, dat wil zoveel leggen als een goddelijk wezen dat gestalte heeft aangenomen en daarnaast een oneindige, of wel een goddelijk wezen dat geen gestalte heeft?!'
[4] Een derde merkte weer op: 'Maar ik denk als volgt: omdat wij ons God toch noodzakelijkerwijs in ieder opzicht als oneindig volkomen moeten voorstellen, kan Hij slechts Eén zijn, namelijk een in ieder opzicht oneindige God: want een wezen dat een begrensde vorm heeft moet immers logischerwijze ook andere beperktheden hebben! Maar hoe valt dat te rijmen met de oneindige volkomenheid?'
[5] Een vierde merkte op: 'Ik kan mijn gedachten wenden en keren zoals ik naar wil, maar het is voor mij gewoonweg onmogelijk, om het oneindige van (ie ruimte weg te denken -, en dus ook het eeuwige!
[6] Want ook al laat ik ergens in de eindeloze verte de ruimte door een eindeloos ver uitgestrekte ringmuur begrenzen, dan dringt mijn geest toch al weer .nel door de scheids of grensmuur heen en ziet niets anders voor zich dan de ruimte die zich almaar verder uitstrekt naar alle kanten in oneindige diepten.
[7] Ik volg deze diepten dan weer eindeloos ver en richt me in de eindeloze verre diepten opnieuw een nog eindelozer ringmuur op; houdt de ruimte hier dan soms op? - O, beslist niet!
[8] Mijn geest dringt ook door deze muur - ook al heeft hij hem bijna eindeloos dik gemaakt -, en wat ziet hij dan achter deze muur?
[9] Niets anders dan dat de oneindige minste zich almaar nog verder uitstrekt in nog oneindiger diepten!
[10] Maar bij die beschouwingen rijst toch vanzelf de volgende vraag: is deze oneindige en eeuwige ruimte het wezen van God, of is de ruimte van Gods wezen vervuld?
[11] Als dat noodzakelijkerwijs het geval is, laat ieder zich dan afvragen, zoals Jared aanraadt, wat Hij wat Zijn vorm betreft is? - een zuiver niets!
[12] Want tussen het eindige en het oneindige kan eeuwig nooit een andere verhouding bestaan dan die van de volkomen ondergang van het eindige in het oneindige.
[13] En dan hebben wij in dat geval werkelijk geen God, doordat wij waarlijk absoluut niets ten opzichte van Hem zijn!
[14] Maar heeft God een gedaante zoals wij en is Hij daarbij toch van een eeuwige duur en is de buitengewoon sterke macht van Zijn wil werkzaam in de eindeloze ruimte, dan rijst toch ook weer de vraag: heeft Hij met Zijn wil, hoewel die reeds sinds eeuwigheden van Hem uitgaat, tot op heden reeds de volle oneindigheid van de eeuwige ruimte doordrongen?
[15] Dat komt mij ondenkbaar voor, omdat het oneindige toch eeuwig nooit geheel en al te vullen is!
[16] Maar als Gods wezen toch wel een gestalte heeft, dan kunnen we ons weer opnieuw afvragen of in de een of andere verre diepte van de eeuwig oneindige ruimte zich niet een tweede, even machtige Godheid bevindt, wier wezen een gestalte heeft, en misschien ook nog een derde en zo verder tot in het oneindige, welke Godheden ons dan toch zeker niets meer aangaan?'
[17] Na deze overwegingen sloegen sommigen zich weer op de borst om dan jammerend uit te roepen: 'Tribihal, Tribihal, wat heb je gezegd?!
[18] Als dat zo is, - wat voor een strijd staat dergelijke goden eens te wachten, als zij elkaar ontmoeten met de grote macht van hun wil in de weliswaar eindeloze diepten van de oneindige ruimte!'
[19] Hierop stond Abedam weer op, riep alle piekeraars bij Zich en zei tegen hen: 'O jullie grote narren, wat hebben jullie voor onzin uitgebroed?! Waarlijk, Ik wil die niet herhalen - en wil die ook van niemand meer horen!
[20] Om een einde te maken aan jullie eindeloos dom gedroom, heb Ik erbarmen met jullie dwaasheid en wil Ik jullie een waar licht geven voor jullie duistere hart, luister dus: Wat jullie de oneindigheid van de ruimte noemen, is de geest van Mijn wil, die sinds eeuwigheden deze eindeloze ruimte heeft geschapen en haar allerwegen heeft gevuld met wezens van allerlei soort. Deze geest heeft echter een centrum dat een wezenlijke gedaantevorm heeft, waarin alle macht van deze oneindige geest verenigd is om werkzaam te zijn en dit machtscentrum van het oneindige goddelijke geesteswezen is de liefde, welke het leven is van deze geest; en deze liefde ben Ik sinds eeuwigheid.
[21] Hoewel Gods geest Zich overal in Zijn werken kan openbaren, kan Hij Zich evenwel niet in een uiterlijke vorm manifesteren zonder de liefde; maar waar God dan in een gedaante zichtbaar wordt, doet Hij dat mogelijkerwijs voor eindige wezens zoals jullie door Zijn liefde, die Gods eigenlijke grondwezen is, waar alle macht, kracht en heiligheid van de oneindige geest samenkomen.
[22] Zie, dat is het wezen van God in alle waarheid, en dat kan alleen met het hart, maar nooit met het verstand worden begrepen!
[23] Neem dat in jullie hart op, dan zal de oneindige ruimte je nooit meer in de war brengen, en de ophanden zijnde oorlogen tussen de goden waarover jullie spraken zullen uit jullie hoofden verdwijnen! Amen.'
«« 139 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.