Ongehoorzaamheid uit liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 15 / 280 »»
[1] Nadat dus de hoge Abedam bij Abedam de bekende orde op zaken had gesteld en deze er zich daardoor bewust van was geworden dat hij met al zijn deemoed nog lang niet op het rechte spoor zat en dat de Heer hem nu pas had teruggevoerd op de ware grondslag van de diepste diepte van het leven in liefde, begon hij Abedam ook pas waarachtig te bedanken. En Abedam versterkte hem en wendde Zich toen naar Henoch en zei het volgende tegen hem:
[2] 'Henoch, zoals je zelf ziet, moet er voor het midden van de dag nog anderhalve schaduwwende doorlopen worden; één schaduwwende voor het midden van de dag moet echter het offer ter wille van het volk aangestoken worden, - daarom blijft er voor ons nog een halve schaduwwende over!
[3] Met wat voor nuttigs denk je dat wij deze rest van de tijd kunnen doorbrengen?'
[4] En Henoch, geheel ontbrand in zuivere liefde tot Mij, zei:
[5] 'O Abba, U hebt het al beslist en U hebt van tevoren in mijn geest gesproken: `Henoch, zie, de kinderen uit het morgenland hebben hun Vader nog niet te zien gekregen!
[6] Ga daarom naar die kleine schare toe en roep allen op om bij Mij te komen, zodat zij Mij zien en Ik hen kan zegenen!'
[7] Daar ik dat van U, Abba, vernam, wat voor noodzakelijkere had ik dan nog kunnen bedenken, dan datgene te doen wat Uw heilige wil verlangt?'
[8] En Abedam sprak verder tot de lieve vrome Henoch: 'Mijn beste Henoch, als jij dat al van tevoren in je hart hebt vernomen, waarom ging je dan niet meteen Mijn wil ten uitvoer brengen zodra je die in jezelf gewaar werd?'
[9] En Henoch antwoordde: 'O Abba, wie kan zich van U losmaken zolang hij U werkelijk in levende lijve voor zijn ogen, oren en al zijn zintuigen heeft, temeer wanneer hij U in zijn hart boven alles bemint?
[10] Heilig, ja allerheiligst is ieder woord dat U, o Abba, heimelijk tot ons hart spreekt, - maar nog heiliger bent U Zelf!
[11] Want als Uw allerheiligste woord zich in mijn hart laat horen, dan hebt U, o Abba, ons dat zo gegeven dat onze onzuivere harten het vuur van Uw oneindige heiligheid kunnen verdragen dat uit al Uw woorden als een grote licht en vuurstroom zich in onze van onuitsprekelijke liefde en eerbied bevende harten uitgiet.
[12] Als U, o Abba, echter wezenlijk in onze aanwezigheid handelt en spreekt, dan is elk van Uw aller, allerheiligste en allerlevendigste woorden een onmetelijke lichtende vuurzee!
[13] Als U alleen maar een vonkje van de woorden die alleen Uw heilige mond vermag uit te spreken, zo geheel onverhuld in mijn hart liet komen, wat zou er dan wel van mij worden?!
[14] En daarom zie, zoals U reeds eeuwigheden geleden gezien hebt: de oorzaak van mijn ongehoorzaamheid ten aanzien van Uw allerheiligste woord in mij bent U immers Zelf, allerheiligste Vader en ook mijn liefde tot U, die mij geketend en allerinnigst aan U, o Abba, gebonden heeft.
[15] Ik leef immers geen leven meer van de door U aan mij gegeven natuur, die door Uw grote erbarming allang in mij gestorven is, maar U alleen bent nu het hele leven en alle liefde in mij, zo, dat niet meer ik, maar slechts U alles in alles in mij bent.
[16] En daarom was het ook Uw wil dat ik bleef zolang U mij uiterlijk niet maande om door werkzaamheden Uw allerheiligste wil te voltrekken.
[17] Nu echter heeft U mij gemaand en dat is het heilige teken om daadwerkelijk te handelen en zie, o Abba, mijn voeten wachten op Uw wenk, ofschoon ik zeer helder in mij schouw, dat U, o heilige, liefdevolle Vader, mijn armzalige dienst nooit nodig hebt, maar dat U door Uw eindeloze vaderliefde mij slechts iets te doen geeft en dan mijn nietige daad in Uw genade zo beschouwt, alsof zij U iets waard was, terwijl U het toch slechts bent, o liefdevolle Vader, die in Zijn oneindige liefde en erbarmen zo onbegrijpelijk diep neerdaalt en door middel van het zwakke werktuig zo verborgen machtig handelt alsof het werktuig vanuit zichzelf handelde.
[18] Daarom geef ik U mijn hele eindeloze liefde zover ik daartoe in staat hen, zowel nu als in alle eeuwigheid der eeuwigheden! Amen.'
[19] En Abedam zei daarop tegen Henoch: 'Henoch, jij hebt Mij waarlijk een geheel en al waar antwoord gegeven, waar volstrekt niets op aan te merken is, - de eerste en diepzinnigste cherubijn in de heinel zou daar zelfs niet meer over kunnen zeggen dan wat jij Mij zojuist geantwoord hebt. Maar desalniettemin schuilt er toch nog iets in, wat ter wille van de anderen nog wel sterker belicht moet worden, - en dat is, dat jij Mij zojuist als oorzaak van jouw ongehoorzaamheid genoemd hebt!
[20] Jij mag dan wel de volle waarheid gesproken hebben; maar opdat zij jou niet als fout aangerekend en de anderen tot aanstoot zal worden, mag jij daar nog wel iets meer over zeggen voor je vaderen, broeders en kinderen! Amen.'
[21] En Henoch zei vol blije eerbied voor Abedam en vol innige liefde tot Hem: 'O Abba, voor mij is het als volgt, en zo zouden ook allen het moeten begrijpen:
[22] Als iemand bijvoorbeeld een geliefde bruid heeft, vol innige liefde voor hem, en de bruidegom komt op een keer bij haar in de tuin; als zij hem nu ziet en enkele dingen over de hemelse liefde met hem bespreekt en daaruit opmaakt hoezeer ook de bruidegom haar bemint; als dan de bruidegom zo heel stilletjes en ongemerkt tegen haar zegt: `Luister, mijn geliefde bruid, daar in de richting van de morgen groeit in de tuin een wondermooie bloem! Zou jij daar niet terstond heen willen gaan en die naar mij toe brengen als een teken van jouw liefde?'
[23] Als de bruid daarbij echter de bruidegom aankijkt, is zij niet in staat van hem te scheiden door de overweldigende liefde voor hem en denkt niet eerder aan de onschuldige, mooie bloem dan wanneer de bruidegom nogmaals vol liefde de bloem onder haar aandacht brengt.
[24] En zo was immers de bruidegom door zijn liefde de oorzaak van die zoete schuld, waardoor de bruid bijna het bloempje had vergeten!'
[25] En Abedam vroeg daarop nog aan Henoch: 'Henoch, weet jij echter ook wie je nu dit beeld gaf? Of is het op jouw bodem ontsproten?'
[26] En Henoch antwoordde: 'Ja, Abba, het is waarlijk op mijn bodem ontsproten; want U, mijn liefdevolle, heilige Vader, bent immers mijn enige, eeuwige grondslag!'
[27] En Abedam zei met luide stem: 'Luister, jullie allemaal! Zo spreken zij die leven altijd vanuit de ware grondslag; want Ik Zelf ben de eeuwige grond van al hun woorden!
[28] Streef daarom allen naar datgene waar Henoch altijd naar gestreefd heeft, dan zullen ook jullie de vaste grond van Henoch vinden!
[29] Jij Henoch, ga nu en breng Mij zeven bloempjes uit het morgenland en laat alle overigen de zeven volgen! Amen.'
«« 15 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.