Henoch brengt Uranion, zijn zes broers en de kinderen uit het morgenland tot de Heer

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 16 / 280 »»
[1] Meteen na de woorden van Henoch en met Abedams volledige instemming begaf Henoch zich naar de kinderen van het morgenland, die vlak bij Adams grot hun kamp opgeslagen hadden.
[2] Toen hij nu bij hen aankwam en zij hem in het oog kregen, riepen zij van vreugde: 'Kijk, kijk, Henoch komt naar ons toe, de liefdevolle, wijze leraar Henoch, aan wiens woorden zelfs aartsvader Adam zich gewillig onderwierp! Ja, hij is al bij ons gekomen en is al bij ons, onder ons en in ons!'
[3] En een vader uit het morgenland, Uranion genaamd, ging voor Henoch staan en vroeg met grote en liefdevolle eerbied:
[4] 'Vader Henoch, jij wijze leraar van de grote God, die de eeuwige liefde en wijsheid Zelf is, welk heilig oogmerk tiet ons de grote genade deelachtig worden, datje zelf naar ons toe bent gekomen?
[5] Waarlijk, het zal niet gering zijn, wat je voor ons in petto hebt!
[6] Als je het wilt zou je het ons dan kunnen vertellen. Want ons enige geluk bestaat erin, iets over Hem te vernemen, wiens naam te heilig is om door onze tongen uitgesproken te worden en geen van ons heeft nog ooit naar een ander geluk gezocht!
[7] Daarom, eerbiedwaardigste vader Henoch, laat ons weten wat jou naar onze grote armzaligheid heeft gevoerd!'
[8] En Henoch richtte zich daarna met de volgende woorden tot hen en zei: 'Luister dan, al mijn geliefde vaderen, broeders en kinderen! Ten eerste dank ik jullie voor je liefde voor mij en al mijn en jullie vaderen, broeders en kinderen, en ik loof jullie altijd gerechte vrees voor God en jullie allerzaligste liefde voor de grote, heilige, liefdevolle en incest zacht en lankmoedige Vader in de grote deemoed van jullie hart. Ik voeg er echter ten tweede aan toe, dat jullie grote liefde mij in de toekomst zou willen verschonen van de bijna vergoddelijkende uitdrukkingen van jullie warmste liefdevolle gevoelens; want zie, niemand dan God alleen, ons aller liefdevolle, heilige Vader, is het, aan wie alle eer, alle lof, alle roem, alle liefde en alle aanbidding toekomt!
[9] Wij zijn allen gezamenlijk broeders onder elkaar, want niemand zal boven een ander staan, maar, zoals gezegd, zal hij slechts een broeder en een lieve zuster en een wijze vader vol liefde voor de kinderen zijn en een reine, liefdevolle man voor zijn vrouw als het de heilige Vader welgevallig is, dat de ene broeder in alle liefde de andere leidt als deze het licht van het leven verloor. Wat daarboven uitgaat, zijn wij alleen aan de heilige Vader verschuldigd.
[10] Neem dat ter harte en luister nu verder. Jij Uranion, hebt mij al direct in het begin gevraagd naar de heilige bedoeling die mij naar jullie heeft geleid. Verneem dan nu wat ik je bekend ga maken:
[11] Wat zou jij wel van een mens denken, wiens woord zo machtig is dat hij met de zachtste wenk reeds een storm, zoals die van gisteren, tot bedaren brengt, alsof die er nooit geweest was?
[12] Die met één woord deze ontzaglijke prachtige grot van Adam, die, zoals velen van jullie vanmorgen vroeg gemerkt zullen hebben, door de storm in een puinhoop veranderd was, weer zo kon herstellen, alsof zij daar als een bouwwerk reeds eeuwig had gestaan!
[13] Ja, ik zeg je, een mens, voor wiens ademtocht de zee vlucht en voor wiens stem de hele oneindigheid vol eerbied begint te beven, voor wiens blik de zon uitdooft, onder wiens voetstap de gehele wereld te gronde gaat, een mens die iedereen tot wie hij zijn hart wendt, vervult met alle macht, kracht en gezag over alle dingen van de wereld en wiens hart wordt tot een allerlevendigste vuurhaard van de reinste liefde, van de innigste deemoed en van het eeuwige leven uit haar!
[14] Zeg mij wat jij wel zou denken van zo iemand! - Maar houd mij buiten al je gedachten!'
[15] En Uranion bezon zich enkele ogenblikken en gaf eindelijk ten antwoord: 'Henoch, jouw woorden klinken mysterieus! Als er werkelijk zo'n mens zou bestaan, welk onderscheid zou er dan eigenlijk tussen hem en God zijn?!
[16] Want wat jij over hem vertelt is immers al datgene wat wij mogelijkerwijs over God kunnen denken en daarom zou deze mens van de gehele Godheid doordrongen en vervuld moeten zijn, of deze mens is God Zelf!
[17] Want zoiets zou onmogelijk te begrijpen zijn, als we niet aannemen wat ik je zojuist zei! Want al is de mens vanuit God tot grote, verbazingwekkende genade in staat, hij is een klein vat, waarin wij zeven handenvol water kunnen doen waarvan iedere druppel een verzamelplaats is van welzeker onvermoede, talloze wonderen; maar zoals het ondenkbaar is, in dit vat de gehele ontzaglijke zee te gieten, is het ook ondenkbaar dat er een op ons gelijkend, natuurlijk mens zou zijn die in staat is met het bezit van zuiver goddelijke grootte, kracht, macht, gezag, liefde, genade en erbarmen te bestaan, zonder dat hij onder de eindeloze zwaarte van zo'n zuiver goddelijke volheid vergaat.
[18] Daarom dus, geliefde Henoch, druk je voor ons niet zo geheimzinnig uit, maar laat ons allen duidelijk zien wat er achter deze zo oppermachtige mens schuilgaat!'
[19] En Henoch antwoordde hem: 'Ik zeg je dit, Uranion, roep je zes broers en volg me dan met al je duizend kinderen en dan zullen jullie op de morgenheuvel van Adam allemaal het wezen van deze machtigste mens nader leren kennen!'
[20] En Uranion handelde overeenkomstig de woorden van Henoch en stond spoedig met zijn zes broers helemaal klaar.
[21] En Henoch overzag de rangschikking en verzocht hen toen hem te volgen.
[22] Vrolijk en vervuld van de grootste verwachting gingen zij op weg naar de heerlijke morgenheuvel. Toen zij die echter dicht genaderd waren, overviel hen allen een grote angst en bangheid, zo sterk, dat zij nauwelijks verder durfden gaan.
[23] Henoch moedigde hen aan hem dapper te volgen, maar zijn woorden wilden niet tot hen doordringen. En Henoch was uit het veld geslagen dat hij zo'n slechte bode was.
[24] Toen hij echter rondkeek, zie, daar stond Abedam al aan zijn zijde!
[25] Henoch, daarover zeer verheugd, wilde Hem meteen zijn nood klagen.
[26] Maar Abedam zei tegen hem: 'Laat dat nu maar! Voor zover jouw kracht moest werken, heeft ze het ook getrouw gedaan; nu Ik je echter te hulp ben gekomen, hoef je je geen zorgen meer te maken, - laat Mij nu maar voor alles zorgen!'
[27] Daarop wendde Hij Zich tot de zeven broers: 'Waarom zijn jullie bevreesd verder te gaan? - Zeg het Mij! Misschien weet Ik een middel dat al jullie vrees zeker weg zal nemen!
[28] En Uranion zei daarop: 'Edele broeder en vriend! Er moet zich hier boven op de heuvel een mens bevinden die zo machtig is, als was hij God Zelf! En de gedachte hieraan belemmert ons verder te gaan!'
[29] En Abedam antwoordde hem: 'Als dat alles is wat jullie vrezen, dan is jullie vrees nu voorbij; want zie, die vreeswekkende Mens ben Ik Zelf! Waarlijk een Mens aan wie de gehele eeuwigheid en oneindigheid, alle hemelen en alle aarden, alle engelen, alle mensen en alle schepselen eeuwig ondergeschikt zijn en dat ook eeuwig zullen blijven!
[30] Maar waarom zouden jullie Mij daarom vrezen? Volg Mij moedig en vrees niets; want jullie zullen Mij zeer spoedig van een heel andere kant leren kennen! Amen.' En allen volgden Hem.
«« 16 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.