Lamech erkent en prijst Gods vaderlijke liefde en goedheid. Hoe het berouw en de liefde van de bekeerde het vuil van de zonde in puur goud veranderen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 185 / 280 »»
[1] Toen Lamech dat van Kisehel had gehoord, knielde hij en sprak met opgeheven handen: 'O God, o God, hoe groot moet Uw liefde wel zijn, dat U voor een zondaar zo genadig en barmhartig kunt zijn!
[2] Dit op handen zijnde werk waarvoor ik mij nu in mijn hele wezen te onwaardig voel, om het eigenhandig te verrichten, heeft U van mij af laten nemen en andere handen opgedragen het te doen in mijn plaats; U hebt mij, de alleronwaardigste, daardoor veel te waardig bejegend!
[3] O God, o God, hoe goed moet U zijn, dat U de meest verworpen zondaar in de nietigheid van zijn grofste gruweldaden aanziet, alsof hij zo goed als nooit tegenover U gezondigd heeft!
[4] O allergelukkigste vrienden van mijn gehele wezen en van mijn waarachtig arme volk, welks armoede, alleen door mij veroorzaakt, mij helaas nu pas in haar diepste wezen duidelijk begint te worden, wat voor een gevoel moet er in jullie harten gloeien, als je bedenkt en in jezelf zonneklaar inziet, dat God - de almachtige God! - de allerhoogste liefde, jullie Vader is!
[5] O grote en machtige kinderen van de almachtige God, zeg het me, als jullie dat kunnen, zeg het, wat voelen jullie dan telkens als je hart jullie zegt: `God is mijn Vader!'
[6] Wat een oneindige kloof tussen mij en jullie! Jullie, geboren uit Gods eeuwige licht en voor eeuwig tot leven gewekt door Zijn oneindige vaderliefde, - ik, een kind van het gebroed uit het slijk van de aarde, een zoon van de slang, zoals vader Kaïn dat was!
[7] O vrienden, nu zie ik pas helemaal in waarom slangen zich zo graag zonnen! Het warme licht van de zon doet hen vast net zo goed, als het mij nu goed doet in de tegenwoordigheid van jullie te zijn, kinderen van het eeuwige licht in God, jullie meer dan heilige Vader!
[8] Ja, ja, ook de kinderen van de aarde verheugen zich in de heerlijke stralen van de zon; evenzo verheugt zich nu ook de grote zondaar Lamech in jullie heilige, eeuwige licht, dat jullie vol leven omstraalt uit het hart van Hem, wiens naam - heilig, heilig, heilig! - hier, waar ik nu kniel en ween, door mij allerschandelijkst is ontheiligd!
[9] O kinderen van de eeuwige God, hier, hier, waar ik kniel, hier heb ik al mijn gruweldaden met de grootste daarvan bekroond; hier is door mij de allerheiligste naam op de stenen tafel begraven!'
[10] Nu begon Lamech geweldig te huilen, en Kisehel ging meteen naar hem toe, pakte hem onder de armen, tilde hem op en zei toen tegen hem: 'Geliefde broeder, broeder Lamech! Zie, ik en wij allen noemen je nu een broeder; hoe kun je dan van de grote kloof tussen ons en jou spreken?!
[11] Zeg me, geliefde broeder Lamech: voel je een grote en overweldigende liefde tot God in je hart?'
[12] En Lamech antwoordde ontroerd: 'O vriend uit de lichte hoogte! Was mijn hart en mijn hele wezen niet zo doordrongen van een dergelijke liefde, die mijn hart evenwel hoogst onwaardig is, hoe zou ik dan kunnen vermoeden wat jullie als waarachtige kinderen moeten voelen wanneer jullie bedenken dat God je Vader is?!'
[13] En Kisehel nam gloeiend van vreugde Lamech bij de hand en zei met luide stem: 'O broeder, onze heilige Vader zij voor eeuwig alle dank, alle lof, alle eer, al mijn liefde en alle prijs, Omdat hij mij het grote geluk heeft toebedeeld om een geliefde broeder, die verloren was, weer te vinden!
[14] Broeder Lamech verheug je hogelijk met mij; want geloof me, wij zijn nu kinderen van een en dezelfde Vader in de hemel en er is nu geen kloof meer tussen ons en jou, zoals je dacht, maar, zoals gezegd, wij zijn kinderen van een en dezelfde Vader!
[15] Want als dat niet het geval was geweest dan zouden wij niet naar je toe zijn gekomen en God zou nooit met je hebben gesproken!
[16] Maar omdat wij bij je gekomen zijn om jou en je hele volk van de ondergang te redden, is het toch volkomen duidelijk, dat jij, evenals je volk, in eeuwigheid en sinds alle tijden onze broeders zijn!
[17] Verheug je daarom; want je was verloren en je bent nu weer gevonden!
[18] Er is immers altijd grotere vreugde geweest over datgene wat men verloren en weer teruggevonden had, dan over datgene wat men altijd heeft bezeten.
[19] Daarom verheugen wij ons nu ook honderd keer meer over jou dan over al degenen op de hoogte die daar altijd voor onze ogen gewandeld hebben!
[20] De tafel heb je al uitgegraven en met je tranen van liefde en berouw gereinigd. Zodoende heb je het vuil waarin je de tafel bewaarde, in louter goud en kostbare edelstenen veranderd!
[21] Laat daarom de arbeiders deze plek hier openen, dan kun je zien waarin jouw berouwvolle, liefhebbende hart het vuil heeft veranderd!'
[22] En Lamech zei daarop tegen zijn knechten: 'Daar het de heilige wil van de grote God is, kom hier en open deze plek!' En de knechten kwamen naderbij en begonnen in de aarde te graven.
[23] Hoe verbaasd waren nu alle omstanders samen met Lamech, toen zij na het openen van de aarde op louter goud en edelstenen stootten, die van een onschatbare waarde waren!
[24] En toen zij pas na een uur graven hij de tafel zelf kwamen en die aantroffen als een helder lichtende karbonkel met de stralende tekenen van Jehova, vielen zij allen ter aarde neer en aanbaden de allerheiligste naam.
[25] En Lamech sloeg zich op zijn borst en riep: 'O God, wees mij genadig en barmhartig!'
«« 185 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.