De goede boodschap van Lamech aan zijn volk. De ongehoorzame knechten van Lamech. De knechten krijgen een wonderbaarlijk versterkend maal

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 187 / 280 »»
[1] Toen Lamech dit voorstel van Kisehel vernam was hij daar zeer blij mee en loofde en prees Mijn naam en dankte Mij voor de grote genade, waardoor hij zag dat hij waardig werd bevonden om ter ere van Mijn naam zo'n huis te bouwen.
[2] Nadat hij Mij deze eerbied had betoond vanuit zijn berouw- en liefdevolle hart, wendde hij zich tot de knechten en dienaren van zijn hof en zei tegen hen:
[3] 'Jullie hebben hier allemaal zoals ik het grote wonder gezien en met betrekking tot de bouw van het heilige huis de woorden gehoord uit de mond van de grote boden van de almachtige God over wat er moet gebeuren.
[4] Ga daarom in naam van de grote boden en in naam van de allerhoogste God naar alle richtingen, en nodig voor de dag van morgen al degenen uit die uit liefde tot God vrijwillig aan dit verheven werk willen beginnen!
[5] Maar zeg ook tegen allen wat er met Lamech is gebeurd, opdat niemand hem meer zal vrezen en ieders tong weer losgemaakt zal worden, zodat hij zijn gedachten uit kan spreken en ook zijn wil kenbaar kan maken!
[6] Zeg bovendien ook tegen allen dat uit Lamech de gruwelijke, uit de hyena in menselijke gedaante, een lam tevoorschijn is gekomen, dat iedere druppel bloed ten diepste berouwt alsook iedere traan die hij ooit hij zijn onderdanen door wat voor verdrukking dan ook heeft teweeggebracht!
[7] En verkondig luid aan allen dat de allerbarmhartigste grote God, die door vader Farak nog werd verkondigd, Lamechs grote schuld heeft kwijtgescholden. Daarom zal Lamech zich zijn hele leven lang zo goed als hij kan bezighouden met zijn voornaamste zorg, namelijk ieder onrecht dat door hem werd begaan, voor zover mogelijk weer goed te maken en hen allen voor de hele verdere toekomst als zijn broeders en zusters te beschouwen!
[8] Daarom hoeft niemand Lamech meer te vrezen! Nu jullie alles weten kun je gaan en verkondig niet mijn wil, maar de wil van de almachtige, grote God! Het geschiede!'
[9] Maar de knechten talmden en keken alsof het hen niet gelegen kwam direct te doen wat Lamech hen had opgedragen en had aangeraden.
[10] Maar toen Lamech dat zag werd hij bedroefd en zijn treurigheid ging weldra over in grote ijver; in deze ijver zei hij toen tegen zijn talmende knechten:
[11] 'Luister, trage knechten en dienaren van mijn hof. Zolang Lamech jullie met ijzeren roeden bedwong, wilden jullie wel aan zijn minste wenk gehoorzamen;
[12] Nu echter, nu hij als broeder een verzoek tot jullie richt, geven jullie geen gehoor meer aan zijn stem!
[13] Maar jullie zijn niet ongehoorzaam aan mij, maar aan God, de Almachtige; daarom mag je ook toezien hoe Hij jullie zal aanzien voor jullie ongehoorzaamheid!
[14] Ik heb jullie niet bevolen, maar alleen Gods wil heb ik jullie meegedeeld; doe daarom wat je wilt, - maar zie toe dat het gericht jullie niet achterhaalt!'
[15] Hierop wendde Lamech zich tot Kisehel en zei: 'Beste afgezant van de Heer, zeg mij, je meest armzalige knecht, heb ik dan onrecht begaan door jouw wil vanuit God aan deze broeders mee te delen, opdat zij die zouden voltrekken?'
[16] En Kisehel antwoordde Lamech daarop: 'O broeder Lamech, ieder woord was terecht en in orde; maar de knechten en de dienaren zijn zwak en hebben een hongerig lichaam! Laten wij daarom eerst voor een maaltijd zorgen, dan zullen zij wel doen wat terecht is!' En Lamech boog voor Kisehel en vroeg hem wederom:
[17] 'O grote vriend, zeg mij wat ik moet doen; want hier is immers niets waarmee deze hongerigen verzadigd kunnen worden!
[18] Zal ik hen naar het hof sturen, opdat zij zich daar in mijn voorraadkamers aan de beste vruchten kunnen verzadigen, of moet ik de meisjes hier spijzen en drank laten brengen?
[19] O vriend, je hoeft het maar te zeggen en ik zal alles doen watje welgevallig is!'
[20] Daarop zei Kisehel tegen Lamech: 'Luister, broeder, het een noch het andere is hier nodig! Want zie, de meisjes en de vrouwen hebben immers nog zoveel over in hun manden; laat ons dat zegenen en wees ervan verzekerd dat het voor allen voldoende is!' En Lamech viel voor Kisehel neer en vroeg hem om zijn zegen.
[21] En Kisehel zei nu tegen de vrouwen en de meisjes: 'Zet de resten in jullie manden hier neer!' En nadat de vrouwen en de meisjes dat hadden gedaan, keek Kisehel samen met zijn broeders omhoog naar de hemel en zegende de resten in de manden.
[22] Toen die plotseling vol waren geworden riep Kisehel de knechten en zei tegen hen: 'Welnu, trage en luie knechten, kom hier en verzadig je, opdat jullie dan kunnen doen wat Lamech je heeft bevolen! Amen.'
[23] En de knechten grepen meteen naar de manden en de inhoud daarvan; en nadat zij verzadigd waren, begonnen zij Mij pas beter te herkennen en daarom ook te loven en te prijzen.
[24] Na hun loven en prijzen stonden zij vlug op en voltrokken de wil van Lamech en namen een groot aantal arbeiders in dienst voor de komende dag.
«« 187 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.