Kisehel onderwijst Lamech in het verwerken van gouderts. Thubalkaïn wordt een ambt aangeboden

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 188 / 280 »»
[1] Nadat de boden naar alle kanten waren uitgegaan om arbeiders te werven, en het volgens de hedendaagse tijdrekening reeds rond vijf uur 's middags was geworden, wendde Kisehel zich tot Lamech en zei:
[2] 'Zie Lamech, hier op deze plaats liggen in de aarde vele duizenden vaten zuiver goud! Dit metaal is het edelste van alle metalen op aarde; maar zo, met zand vermengd, is het voor niets te gebruiken.
[3] Het moet daarom eerst door een meester ertsbewerker worden gezuiverd en wel door middel van een flink vuur; als het dan tot zware klompen zal samenvloeien, zal het zich met hamers op brede aanbeelden met weinig moeite tot grote platen laten slaan, zo zelfs, dat een vuistgrote klomp van dit metaal een plaat zal opleveren waar honderd mensen voldoende plaats hebben om op te staan.
[4] Daarom zal het nodig zijn een bekwame meester ertsbewerker aan te trekken!
[5] Mocht je zo iemand hebben, laat hem dan hier komen, dan zullen wij hem leren hoe hij dit metaal moet bewerken!'
[6] En Lamech, hogelijk verheugd over deze mededeling, antwoordde Kisehel: 'Luister, grote vriend, die is immers heel gemakkelijk te vinden!
[7] Mijn zoon, Thubalkaïn, die enige tijd met zijn zuster Naëhme in een huwelijk was verbonden, is immers hoofdertsbereider, en verstaat de kunst om een dergelijk metaal aan de aarde te ontlokken door middel van vuur en vervolgens te bewerken door het geweld van zijn zware hamers. Je kunt dat zien aan deze graafwerktuigen, die allemaal door hem zijn gemaakt! Zou hij, met zijn helpers, niet de juiste man zijn voor deze taak? Als ik hem laat roepen, dan zal hij ook dadelijk hier zijn!
[8] Als jullie akkoord gaan met mijn zoon, geef mij dat dan te kennen, dan wil ik mijn uiterste best doen om niet in het minst meer tegen jullie wil te handelen!'
[9] En Kisehel zei daarop tegen Lamech: 'Ja, Thubalkaïn is de juiste man! Laat hem daarom komen; maar voor hij met zijn helpers dit metaal zal zuiveren, moet hij eerst zelf worden gezuiverd.
[10] Want in hem bevindt zich nog veel meer onrein zand - dan in dit edele, maar nu nog ruwe metaal!
[11] Zoals dit metaal door vuur en zout wordt gezuiverd, zal ook Thubalkaïn eerst door ons vuur en ons zout moeten gaan voor hij ten volle in staat zal zijn dit edele metaal te zuiveren!
[12] Als je een bode naar hem toestuurt, zeg hem dan dat hij tegenover Thubalkaïn moet zwijgen over al hetgeen hier is voorgevallen! - En zo kun je het doen! Amen.'
[13] Maar Lamech zag dat er hier geen mannelijk wezen meer aanwezig was en vroeg enigszins verlegen aan Kisehel: 'Grote vriend, alles komt goed als je mij toestaat naar de stad te gaan! Daar vind ik weldra wel een bode aan wie ik dat op zal dragen; maar behalve de vrouwelijke wezens en wij, is hier niemand van het mannelijk geslacht meer aanwezig, aan wie zoiets gewichtigs opgedragen kan worden!
[14] Geef mij daarom ook in dit geval een raad, die ik onmiddellijk op zal volgen!'
[15] En Kisehel zei daarop tegen Lamech: 'Zie, broeder Lamech, ook vrouwen hebben voeten! Kies er drie uit hun midden; want één zou niet passend zijn als bode naar de zoon van een koning!'
[16] Lamech liet nu drie van de meest welbespraakte vrouwen bij zich komen, stelde hen aan Kisehel voor en vroeg hem of deze wel geschikt waren.
[17] Kisehel beaamde dat en onmiddellijk werden de drie vrouwen naar Thubalkaïn afgevaardigd. Nadat ze waren vertrokken zei Kisehel tegen Lamech:
[18] 'Broeder Lamech, als je honger en dorst hebt laat dan de vrouwen en de meisjes met de lege manden naar jouw voorraadkamers gaan en spijzen en drank hiernaartoe brengen!'
[19] En Lamech antwoordde: 'Ja, grote, lieve vrienden, als ik de genade waardig zou zijn dat het jullie behagen schept met mij, arme zondaar, te eten, wil ik in dit opzicht ook meteen doen wat je mij hebt aangeraden!
[20] Maar als ik nog geheel onwaardig ben, wil ik liever zolang vasten tot ik voor deze genade door jullie waardiger zal worden bevonden dan nu!'
[21] En Kisehel antwoordde Lamech: 'Broeder, zie, er zijn nog geen drie dagen verstreken sinds Jehova op de hoogten lichamelijk zichtbaar in een volkomen menselijke gedaante in ons midden heeft gewandeld en met ons heeft gegeten en gedronken, - en toch zijn wij onnoembaar veel minder ten opzichte van Hem dan jij nu bent ten aanzien van ons!
[22] Maar als Jehova met ons heeft gegeten, waarom zouden wij, als nakomelingen van de nog levende vader Adam, dan niet samen met jou een maaltijd houden? Laat daarom eten en drinken halen, en jij zult niet alleen uit de manden eten maar wij, samen met de vrouwen en de meisjes, zullen daaraan ruim deel hebben!'
[23] Hierop sprong Lamech bijna dol van vreugde op, loofde en prees God voor deze onuitsprekelijk grote genade en liet terstond de vrouwen en de meisjes het allerbeste uit zijn voorraadkamers brengen.
[24] En de vrouwen liepen juichend naar de stad om spijs en drank te halen.
«« 188 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.