Uranion prijst de heilige Vader. Het antwoord van de Heer: woordeloze, stille boetvaardigheid is de meest welgevallige lof voor God

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 21 / 280 »»
[1] Toen nu ook Uranion zag wie deze machtige Mens is, viel hij meteen ter aarde en riep luid uit: 'O wat een onuitsprekelijke genade, - o wat een onuitsprekelijke hoogste genade! O wat een onuitsprekelijke, allerhoogste, meer dan heilige genade! Wie van ons allen had zoiets ooit durven denken''
[2] De Heer God Jehova Zebaoth, die hemel en aarde heeft geschapen en alles wat zich in, op en boven de hemelen en in de aarde, op en boven de aarde bevindt, ja alles wat er leeft en streeft en in, op en boven de aarde en in alle wateren zich beweegt en evenzo alles wat de eeuwige, oneindige ruimten vult! Hij - de meer dan heilige, liefdevolle, hemelse Vader - is als een mens zoals wij vanaf Zijn oneindige hoogte naar de alleronderste, duistere aarde neergedaald tot ons armzalige mensenkinderen!
[3] Zon, - hoe kun je, hoe durf je nu je stralen nog naar de aarde te zenden terwijl je Schepper, ons aller Vader, heilig, meer dan heilig, haar betreedt?! Wijk met jouw, evenals onze, onwaardige luister terug; want hier geeft een zandkorreltje dat Hij met Zijn allerheiligste voeten aanraakt, nu in één ogenblik meer licht, dan al jouw schittering in de loop van lange eeuwigheden bij elkaar! Schaam je daarom, als je nu nog tot schitteren in staat bent!
[4] En jij, onherbergzame aarde, jij koude moeder van de dood, hoe durf je nog te bestaan! Verlies jezelf in het feestelijkste lofgezang; breng de mooiste bloemen voort met de heerlijkste geuren!
[5] En jullie bergen, verander je allemaal in lichtende offeraltaren; en jullie, bomen en ook alles wat gras is, help mij de heilige Vader te loven en te prijzen!
[6] Want alleen Hij is waardig om alle lof, prijs, eer, roem, liefde, dank en alle aanbidding aan te nemen!
[7] Jullie sterren, val allen van de hoge hemel, en jij maan, word duister en stort ,je ter aarde neer en laat allen aanbidden, aanbid hier; want het is God, God, - een eeuwige, heilige God, - de Vader, de meer dan heilige, meest liefdevolle, hemelse Vader van engelen en mensen! - Hier is Hij voor ons allen! Ja, Hij is temidden van ons! Op de aarde staat en spreekt Hij met ons en leert ons wormen in het stof, rechtop te gaan!
[8] Aanbid Hem daarom, aanbidden jullie Hem, alle eeuwigheden! En jij oneindigheid, word tot een waardiger grote lofzang voor de meer dan heilige Vader, dan de lofzang waartoe het matte stamelen van mijn wormstekige tong in staat is!
[9] Waar zijn jullie dan nu, donder en bliksem en winden, jullie allemaal, waar blijven jullie?
[10] Heeft deze meer dan heilige, liefdevolle, almachtige Vader jullie niet, zoals ons, geschapen?! Waar zijn jullie dan nu om Hem te loven? - Of houdt een grote, gepaste eerbied jullie uit bescheidenheid daarvan terug?
[11] Dan is het waardig en juist dat jullie stom bent geworden als een muis in de aarde, die boven zich een kat bespeurt!
[12] O mijn hart, o armzalig hart, je zou nu Hem, Hem, - de Heilige, - de meest Verhevene willen loven en prijzen - en je hebt niet eens ruimte om ook maar het kleinste vonkje van Zijn eindeloze, almachtige vaderliefde op te nemen! Daarom zwijg liever over hetgeen je niet mogelijk is uit te spreken!
[13] En jij ook, matte, wormstekige tong, - verstom; want heilig, heilig, heilig is nu zelfs de lucht die met mijn onwaardige en onreine geschreeuw wordt gevuld!
[14] O Gij heilige, Gij meer dan heilige, Gij driemaal meer dan, - meer dan, - meer dan heilige Vader, - wees mij, eindeloos nietige worm die in het stof voor U ligt genadig en barmhartig!'
[15] En meteen trad de hoge Abedam op Uranion toe, die nog bevend met zijn gezicht op de grond lag, boog Zich voorover, hielp hem overeind en zei vervolgens tegen hem:
[16] 'O luister nu, Mijn geliefde Uranion, jij hebt Mij weliswaar de grootste lof toegezwaaid en je hebt moedig de zon berispt, de sterren van al de hemelen neergehaald, - hebt de aarde ook niet verschoond en hebt op passende wijze het onbeduidende zandkorreltje onder Mijn voeten lof en aanzien gegeven, - je hebt niet de bergen, de bomen en het gras vergeten, - en tot de bliksem, de donder en de winden heb je een juist woord gesproken en hebt niet minder eerlijk in je hart gekeken!
[17] Zie, daarom was je grote lofprijzing terecht; maar Ik zeg je één ding: de lof die Purista en haar ouders Mij deden toekomen in heel de sprakeloze, boetvaardige stilte van hun hart, behelsde meer dan jouw lof!
[18] Zie, wie nog kan spreken in Mijn aanwezigheid, die is nog heer over zijn hart; degene echter die in de tegenwoordigheid van Mijn liefde niet meer kan spreken, van diens hart ben Ik Heer geworden en vul het dan met Mijn liefde en met het eeuwige leven daaruit!
[19] Jij echter leeft nu ook, omdat jij met je lof alles van je afwierp wat overbodig voor je was tegenover Mij:
[20] Jouw eigen wereldzon, die jouw oude liefdeswijsheid is; jouw sterren, die je inzichten zijn; je maan, die de eigenliefde van de mensheid is, nu eens wassend, dan weer afnemend.
[21] Je bedwong je bergen; jouw aarde loste je op in jezelf tot lof aan Mij en al de bomen van jouw wensen en al het gras van jouw begeerten bracht je Mij ten offer; de winden van jouw rechtschapen streven riep je op en al de bliksemflitsen van jouw wereldse licht en de donder van jouw ernst bracht je Mij als lof en je hebt je eeuwige geest, die vanuit Mij is en je ziel, die een levend vat is voor een oneindig leven vanuit Mij, niet ontzien en hebt daardoor je hart vrijgemaakt, opdat Ik daarin een Heer des levens zou worden.
[22] Zie nu, toen het hierdoor stil werd in je hart, werd ik pas een Heer daarin en zodoende is je waarachtig het eeuwige, onvergankelijke leven ten deel gevallen en zal Ik voortaan en in de toekomst geen vreemde en onbekende Vader meer voor je zijn. Maar Ik zal in jou steeds meer een welbekende, steeds bij je aanwezige, in je innerlijk altijd goed hoorbare, sterke, machtige en almogende Vader zijn en door jou zal Ik al je kinderen leiden. Zoals Ik voor jou zal zijn zoals Ik nu al ben, zo wil Ik ook voor je zes broers zijn en na hen voor allen die zoals jij het juiste afscheid van al het wereldse zullen nemen!
[23] Maar bij Gabiël wil Ik voor Mijzelf een nieuwe hut bouwen, waar Ik vaak binnen zal komen; want een reinere en vastere plaats heeft de aarde niet voor Mij !
[24] Gabiël, - zie, Ik zegen nu ook jou en je kind! Eens zal zij van Mij de juiste man krijgen; deze zal haar een dochter geven, die de moeder van een nieuw volk op deze aarde zal worden. En Lamech zal haar een man geven die altijd bij Mij zal wonen, in Mijn grote huis!
[25] En ontvang dus allen Mijn zegen en wees vrolijk en vol goede moed! Amen.'
«« 21 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.