Terhads goede toespraak en vurige liefdesverklaring aan de Heer. De ontroering van de Heer en de grote belofte over de geestelijke missie van de aarde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 265 / 280 »»
[1] Na deze woorden van de Heer begon Terhad pas vrijer te ademen; zijn hart was niet langer bevreesd, en een machtige liefde tot de Heer vervulde nu zijn hele gemoed.
[2] In deze nieuwe toestand opende onze woordvoerder nu weer zijn mond en gaf lucht aan zijn hart door de volgende woorden:
[3] 'O enige eeuwig ware Vader aan wie niemand gelijk is, - U bent Degene die ik mij nooit zo echt durfde voor te stellen, want reeds te eindeloos verheven klonk in mij de naam die Hem, de almachtige Schepper van hemel en aarde, aanduidde, en ik zei dikwijls heimelijk in mijzelf:
[4] 'O heilige naam, als ik aan jou denk, dan beeft mijn hele wezen op al zijn grondvesten!'
[5] O, wat moet de eindeloos verheven heilige Drager van deze heilige naam Zelf dan wel zijn, welk een heiligheid, welk een eeuwige, oneindige glorie moet Hem omvatten als Zijn naam mij al zo nietig maakt en ik mij bij het uitspreken ervan voorkom als de meest ellendige worm, die nauwelijks zichtbaar zo moeizaam over het dode stof van de aarde kruipt!
[6] Zie, zie, o Gij, die mijn ogen eeuwig onwaardig zijn te aanschouwen, zo was het vanouds met mijn gemoed gesteld naast al mijn overige waarachtig grote nood!
[7] Maar wat moet ik nu denken, wat voelen en wat zeggen, omdat U nu in de hoogste eenvoud als een broeder voor ons allen hier staat, terwijl toch de hele eindeloze hemel in talloze lichten vanuit U ontbrandt, de zon Uw licht aan de aarde schenkt en de maan zich altijd met Uw glans omgordt en alle geheiligde pracht van de aarde Uw werk is?!
[8] Ja, wat moet ik spreken ten overstaan van U, o eindeloos goede, heilige Vader, als ik bedenk dat U elk ogenblik mijn leven met Uw almachtige wil behoudt en iedere ademtocht een vrij, hoogst wonderbaarlijk geschenk is van U?!
[9] O eindeloos verheven, heilige, goede Vader, ik weet mij nu uit louter liefde voor U geen raad! Ja, het is werkelijk waar - o God, Vader, laat mij uitspreken hoe ik het onderga -, ja, het is werkelijk waar, ik kan het van liefde gewoon niet uithouden in Uw allerheiligste aanwezigheid!
[10] En toch is het voor mij onmogelijk, mijn blik ook maar één tel van U, o heilige, goede Vader, af te wenden!
[11] O laat U toch door mij beminnen met al mijn kracht; ja, laat mij U zo hevig liefhebben dat het vuur van mijn liefde tot U mij geheel mag verteren en ik geheel en al sterf in de liefde tot U, o mijn God, mijn Jehova, mijn heilige, goede Vader!
[12] O Vader, ik kan niet meer spreken; want de liefde tot U grijpt mijn hele wezen te machtig aan! Ja, het komt mij voor dat mijn eigen haren mij al toefluisteren: `O bemin, bemin, bemin de Vader; want Hij heeft jou reeds eeuwigheden voordien liefgehad nog voor je er was! Hij is de zuiverste, eeuwige liefde Zelf, en jouw liefde is Zijn liefde, die jouw geest in jouw hart levend maakt; bemin, bemin, bemin daarom Hem, de goede, heilige Vader! Bemin jouw God, bemin jouw Schepper; want Hij is heilig, heilig, heilig!'
[13] Ja, zelfs mijn huid wil spreken en mijn gebeente en al mijn ingewanden, en ik hoor ze zeggen: `God, jouw Vader, is een levend woord in je! Jij bent een uitgesproken gedachte van Hem, die voor je staat; je bent met haar, huid, gebeente, ingewanden, met hart en bloed, met ziel en geest zelf een woord uit de mond van Degene die voor je staat! Bemin, bemin, bemin Hem; want Hij is je alles, Hij is je leven, Hij is je licht, zoals het licht van de oneindigheid, Hij is al je kracht, je spraak!'
[14] O Vader, heilige Vader, laat U toch eeuwig liefhebben door mij, - ja laat U eeuwig liefhebben door ons allen! U zij bemind, geloofd en aanbeden, o allerheiligste Vader, en laat Uw allerheiligste naam altijd en eeuwig door onze liefde geheiligd, hoog geëerd en geroemd worden!
[15] O heilige Vader! Ik sta als een zondaar voor U, en U laat Zich door mij liefhebben?! O, hoe oneindig goed moet U zijn, dat U Zich zelfs door een zondaar laat beminnen!
[16] O broeders, val toch allen met mij aan Zijn allerheiligste voeten neer, want zie, zie, hoe oneindig goed Hij, de heilige Vader, is!
[17] O Vader, vergeef mij dat ik als zondaar het waag U te beminnen; wees daarom mij en ons allen genadig en barmhartig!'
[18] Hier vielen allen neer voor de Vader en weenden van liefde.
[19] Maar de Vader verborg Zijn gezicht met Zijn hand en sprak als het ware tegen Zichzelf:
[20] 'O aarde, wat geef je aan Mij! Waarlijk, jouw kinderen zullen Mijn kinderen zijn! Ik zal je verheffen, zodat de zonnen en engelen hun knieën voor jou zullen buigen; en als Ik ooit naar je toe zal komen, dan wil Ik altijd de zondaars zoeken en een grote erbarming met hen hebben.
[21] O Terhad, jouw liefde is groot; en daarom zul je een even grote erbarming van Mij ontvangen, en dat zal zijn, dat Ik een trouwe Herder voor de zondaar van de aarde zal worden!'
[22] Hier zweeg de Heer en weende Zelf stil van grote liefde en erbarming met de arme kindertjes.
«« 265 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.