Hored en Naëhme met de onbekende Abedam in de kring van de aartsvaderen, Horeds straf voor zijn afgunst op Abedam

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 31 / 280 »»
[1] Na deze woorden trok het gezelschap weer verder naar het oord en de plek die ons reeds bekend is.
[2] Toen de hoge Abedam echter de vaderen naderde, vielen deze, door de diepste liefde en eerbied gegrepen, terstond voor Hem neer en sommigen prezen en loofden Hem luid, anderen wederom meer stil zuchtend in hun hart.
[3] Dit hoogst eerbiedige terneerliggen op de hoogte zowel als op de zich tamelijk ver in de omgeving uitstrekkende berg, was ditmaal zo algemeen dat met uitzondering van degenen die pas waren aangekomen, niemand meer recht overeind stond.
[4] Ook Henoch en Lamel zouden het algemene voorbeeld gevolgd hebben, ware het niet dat Abedam het hen in stilte uitdrukkelijk verboden had vanwege de twee nieuw aangekomenen.
[5] Het kwam Hored echter uiterst vreemd voor en de verbaasde Naëhme niet minder, dat nu iedereen zich uit de grootste eerbied voorover ter aarde wierp, terwijl zij om zich heen, buiten hun eigen gezelschap, niemand zagen voor wie deze betuiging van grote eerbied bedoeld zou kunnen zijn.
[6] Daarom ging Naëhme dan ook dicht bij Abedam staan en vroeg Hem vertrouwelijk: 'Luister, zeer geachte, machtige, goede vriend! Zou jij mij niet willen vertellen wat dit algemene vooroverliggen en dit zuchten te betekenen heeft? Voor wie is dat bestemd?
[7] Komt nu misschien voor mij geheel onzichtbaar de heilige, grote Jehova ergens vandaan? - Of wat heeft dat te betekenen?
[8] Waarom een dergelijke algemene verdeemoediging? -Ja, ja, het moet zeker de heilige, grote, verheven Jehova zijn!
[9] O lieve vriend, zie, vanaf mijn kinderjaren heb ik in mij de steeds verborgen wens gedragen om de verheven, heilige Jehova slechts eenmaal in mijn leven te zien, omdat mijn moeder mij in het geheim over Hem onderwezen had volgens de leer van een zekere Farak die een broeder van Hanoch geweest moet zijn en die niet Jehova, zoals mij is verteld, veel omgang heeft gehad.
[10] Zie, lieve vriend, ik had het ongeluk, de mooiste dochter van de laagte te zijn en werd daarom door mijn ongelukkige vader heel vaak aan wellustelingen verkocht!
[11] Ten gevolge van mijn bijzondere, mij door Jehova verleende, weelderige vormen kon echter, tot mijn geluk, niemand langer dan hoogstens twee tot drie ogenblikken de aanraking van mijn lichaam dragen; ja, het verging zelfs Thubalkaïn, mijn broeder uit moeder Zilla, niet beter, waardoor hij als mijn gemaal niet in staat was een goede vrucht in mij te verwekken.
[12] Kortom, ik hoef je daar niets meer over te vertellen, dan dat alle mogelijke mishandelingen van de zijde van mijn ongelukkige vader Lamech niet bij machte waren, mij van mijn Jehova te scheiden.
[13] Hored, mijn eerste echte redder, moet mij nageven, dat ik gedurende de gehele tijd van ons afgezonderde samenzijn, mij over niets anders met hem wilde onderhouden dan alleen maar over Jehova en daarom hem mij ook nog niet heb laten beslapen, omdat wij door niemand gezegend waren, hoewel hij mij daar meermaals om heeft gevraagd, - hetgeen hij als mijn echte redder ook nooit zal loochenen en wat hem, verkerend in mijn ongelukkige nabijheid, ook geheel en al te vergeven is!
[14] Zie, goede, edele, machtige vriend, ofschoon ik een kind van de wereld en van de slang ben, heb ik toch zoveel mogelijk van het weinige dat ik van Jehova heb gehoord in mijn hart bewaard, terwijl ik in die ongelukkige toestand verkeerde; vandaar dat ik ondanks al die wereldse stormen die steeds hoe langer hoe meer druk op mij uitoefenden en mij dreigden te begraven, toch zoveel kracht had en mijn hart altijd zo zuiver mogelijk heb gehouden voor de aan mij geopenbaarde Jehova (dat wil zeggen heel in het geheim door mijn moeder Zilla)!
[15] Je kunt het werkelijk geloven: ofschoon ik een werkelijk armzalige, ongelukkige dochter ben van de uiterst ongelukkige vader, wiens waanzin alle begrip te boven gaat, heb ik in mijn hart toch nooit iets anders liefgehad dan de aan mij bekendgemaakte Jehova, de heilige Schepper van alle dingen, alle dieren en alle mensen!
[16] O lieve, heerlijke vriend, je kunt het beslist van mij aannemen dat, nu ik voor de eerste maal op deze heilige hoogte zo'n heerlijk, groot en weids uitzicht geniet over de onbeschrijfelijke wonderwerken van deze Jehova - en dat nog wel in mijn allerdiepste onwaardigheid -, het nu helemaal gedaan is met mijn hart!
[17] Ja, - ik zou nu wel willen sterven van liefde tot deze onuitsprekelijk wonderbaarlijke hemelse, heilige Jehova van mij!
[18] O lieve, heerlijke vriend, zie, ik zou je graag iets echt zinnigs willen zeg en over hoe zeer ik Jehova bemin; maar waar moet ik dat vandaan halen? Ik heb immers nooit iets mogen leren, - opdat de ongelukkige schoonheid van mijn lichaam daar vooral niet onder te lijden jou hebben.
[19] Als ik mijn moeder Zilla niet aan mijn zijde had gehad, dan had mijn harde vader mij denk ik niet eens laten leren spreken!
[20] Heb daarom maar geduld met mij; al hen ik ook niet meer zo jong als ik er nog uitzie, mijn hart is toch nog zo ontvankelijk, als was ik nauwelijks dertig jaar oud!
[21] O lieve, heerlijke vriend! Als de heilige Jehova nu ergens vandaan zal komen, laat mij Hem dan slechts gedurende een enkel ogenblik aanzien, als je dat kunt!
[22] O was ik zo'n genade toch maar enigszins waardig!'
[23] Hier kon zij niet meer verder spreken en grote tranen rolden er over haar mooie wangen en uit haar ogen straalde de vurigste liefde, het hevigste verlangen; zozeer had zij te kampen met vreugde en vrees, dat zij over haar hele lichaam beefde.
[24] Abedam echter riep daarop Hored bij Zich en zei tegen hem: 'Hored, jij zoon van de lichte morgen, zie, hier is een verlaten kind van de wereld uit de laagte! Het beeft van grote liefde en verlangen, vrees en vreugde naar Jehova, - maar jou als zoon van de morgen laat alles onberoerd, en je hebt daarentegen enkel menig jaloerse blik op Mij geworpen!
[25] Ik zeg je daarom, dat Ik een Heer ben en deze edele vrouwelijke plant nu van je afneem en haar zal verplanten naar een andere tuin. Jij zult haar verder niet meer te zien krijgen, omdat jij Mij tengevolge van je egoïstische jaloezie kon vergeten, terwijl Ik je liet redden van de ondergang, veroorzaakt door jouw grote wellustige dwaasheid.
[26] Jij kent de oude wet van de vaderen, werd zelf door hen tot leraar benoemd - zeg Me: Is dit de vrucht van je ambt? Welk giftig insect heeft je zodanig verwond dat jouw hart zich in dat van een tijger heeft veranderd?
[27] Ken je Mij, ken je God?! - Zie naar Naëhme, zij vermoedt hier in Mijn tegenwoordigheid, in wiens nabijheid zij zich bevindt!
[28] Jij echter staat hier voor je God en Schepper - en bent stommer dan een blok hout!
[29] Ga naar de grot toe en onderzoek of je hart tot berouw in staat is; want Ik - die dat nu Zelf tegen jou zeg, ben de zichtbare Jehova, God van eeuwigheid, Zelf.'
[30] Hier viel Hored, als door de bliksem getroffen, neer.
[31] Maar Naëhme viel dadelijk op haar knieën neer, beefde en huilde, en zei tenslotte met bevende stem:
[32] 'O Jehova, wees mij arme zondares genadig en barmhartig!'
«« 31 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.