Abedam zowel Mens als God. Naëhme's grote liefde tot Jehova

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 32 / 280 »»
[1] En toen wendde Abedam zich tot Naëhme en zei, haar als het ware vragend: 'Naëhme, omdat je Mij voorheen vroeg of Ik je de heilige Jehova wilde tonen als Hij van de een of andere kant de vaderen zou benaderen, ben je dan nu ook volkomen tevreden, nu Ik je Jehova in Mijzelf getoond heb en kun je wel geloven dat Ik als Mens ook tegelijk Jehova, de eeuwige, grote God ben?'
[2] Deze vragen vond Naëhme aanvankelijk weliswaar wat vreemd, maar al spoedig vatte zij moed en antwoordde Abedam met een uiterst zachte stem, een stem de alleen de waarachtig edele, tederste vrouwen in hun momenten van diepste liefdesdevotie eigen is:
[3] 'Hoogste, meest verheven, meest heilige God! Ik arme zondares zou U geloofd hebben als U tegen mij gezegd zou hebben: `Zie, in dit nu aanwezige middagbriesje trekt Jehova voorbij, alleen zichtbaar voor enkele vaderen!'
[4] Waarlijk, mijn hart zou deze heerlijke troost met de grootste voldoening hebben ontvangen!
[5] Hoeveel te meer kan ik nu van U aannemen dat U Zich aan mij, onwaardige vrouw, Zelf werkelijk in de voor mij - zoals ik al eens eerder opmerkte - alleraangenaamste, lieflijkste, heerlijkste menselijke gedaante en vorm zo buitengewoon mild, zacht en minzaam toont en U Zich op de meest barmhartige wijze aan mij openbaart.
[6] O, Heiligste, ik weet het nog wel van mijn moeder Zilla, dat U in iedere vorm van hetgeen ooit geschapen werd, geheel alleen werkzaam bent en niemand hebt die U daarbij zou kunnen helpen of dat U iemands hulp nodig zou hebben, maar dat U overal alleen aan Uzelf volkomen genoeg hebt.
[7] Maar ik weet ook van mijn moeder dat U, wat Uw wezen betreft, zeker alleen als de meest volkomen mens gezien moet worden; en aangezien wij, Uw schepselen, ons onmogelijk ooit een volkomener voorstelling kunnen maken van God dan alleen in de wonderbaarlijke heerlijke vorm van een mens, zou immers iedere andere voorstelling die ik van U heb, U des te onwaardiger zijn, naarmate die meer verwijderd is van de menselijke vorm!
[8] O, U meer dan Heilige, ik zou U nog meer kunnen noemen waardoor ik U herken en rotsvast geloof dat niemand anders dan U alleen de heilige Jehova bent!
[9] Maar - zie -, ik zou me immers op een onbetamelijke wijze kunnen verspreken, - en dat zou U - ja misschien in stilte - toch een beetje verdriet doen! - En het zou misschien ook niet gepast zijn ten overstaan van U alsook van deze beslist allereerbiedwaardigste vaderen, als ik zou willen zeggen wat er nu allemaal zo vurig in mijn hart voor U getuigt!
[10] Maar U kijkt immers ook in mijn hart stellig nog beter dan ikzelf; dat zal U alles vertellen waar mijn toch al zo zwakke mond helemaal niet toe in staat zou zijn.
[11] Maar laat dit ene verzoek van mij niet onverhoord blijven: Wilt U de brave Hored niet te zwaar straffen, als hij zich ten aanzien van Uw heiligheid aan iets heeft schuldig gemaakt, - en wees hem en mij genadig en barmhartig en verstoot ons niet geheel en al!
[12] Want, als hij heeft gefaald, dan was ik immers de schuldige oorzaak van zijn vergrijp en daarom kunt U mij ook straffen in plaats van hem; ik ben immers toch al een droeve vrucht van de nacht en de zonde en draag in mij reeds de eeuwige dood, de altijd zekere straf voor de zonde!
[13] Hoe had Hored aan mijn armzalig duistere zijde IJ welgevallig kunnen blijven zoals de andere vaderen, die nooit aan de verzoekingen van Hored hebben blootgestaan?!
[14] Zie daarom, goede, heilige Jehova, ben ik dan niet in Uw ogen de enige die de schuld draagt aan de val van Hored?
[15] O, wees daarom ook hem en mij, arme zondares, genadig en barmhartig! Uw heilige wil geschiede! Amen.'
[16] En Abedam antwoordde haar: 'Je bent Mij waarlijk zeer dierbaar geworden Naëhme! Wat jouw verzoek betreft, dat is al veel eerder verhoord dan jij het Mij kenbaar hebt gemaakt; dus wat dat betreft kan je hart volkomen rustig zijn!
[17] Maar jij hebt Mij daarstraks gezegd dat je Mij nog veel meer kon noemen waaraan je Mij herkent en daarom nu ook vast aan Mij gelooft en ervan overtuigd bent dat er buiten Mij nergens meer de een of andere Jehova bestaat.
[18] Wees niet bang om je eventueel te verspreken, - en zou je een hele dag of een heel jaar of je leven lang, ja al zou je met Mij een eeuwigheid lang willen praten, dan zou dat Mij nooit te veel worden; en wat je in je liefde tegen Mij zegt is allemaal betamelijk voor Mij, evenals voor alle vaderen. Vertel Me daarom maar openlijk wat je zo moeilijk kunt verzwijgen!
[19] Dat Ik in één blikje hart geheel en al doorschouw evenals Ik in één oogopslag de gehele oneindigheid van het kleinste tot het grootste doorzie, - daaraan zal wel niemand twijfelen die Mij, vooral in zijn eigen hart, herkend heeft; maar juist daarom weet Ik ook wat er nog allemaal in je verborgen is en zou vanwege de vaderen graag zien, dat je het hier zonder schroom openlijk aan Mij meedeelt.
[20] Lieve Naëhme, als je Mij werkelijk liefhebt, kom dan, kom en stort je hart uit voor Mij, je geliefde, heilige Jehova! Amen.'
[21] En hierbij begon Naëhme helemaal te stralen van schoonheid, lieftalligheid en de allervurigste liefde en vroeg Abedam met een alles overwinnende, van liefde trillende, vreesachtig welluidende, waarlijk maagdelijk kuise stem:
[22] 'O Gij d meer dan heilige, mildste, lieflijkste, zachtmoedigste, allertederste Jehova! d Mag ik, een arme zondares, U dan ook net zo liefhebben als Uw kinderen en Uw dochters hier U mogen beminnen? O mag ik dat? Ik, een kind van de wereld, een dochter van Uw - o ik kan het niet uitspreken! - Zou - ook ik U zo mogen liefhebben?! - O mijn Jehova!'
[23] Hier viel zij neer en huilde en huilde, omdat Zij zich te onwaardig voelde voor Mijn liefde.
[24] Meteen liep Abedam naar haar toe, nam haar arm, hielp haar overeind en drukte haar vervolgens onverholen ten overstaan van alle vaderen zichtbaar heftig tegen Zijn borst en hield haar zo een tijdlang in Zijn armen; en toen Hij haar weer losliet, vroeg Hij nog een keer: 'Wel. Mijn geliefde Naëhme, zul jij Mij nog een keer vragen of je Mij lief mag hebben?'
[25] En Naëhme viel bij die vraag voor de voeten van Abedam neer en bevochtigde die met haar tranen; ja, met de vurigste liefdestranen bevochtigde zij de heilige voeten van Jehova.
[26] Abedam echter werd ontroerd en zei met luide stem: 'Kinderen, zie dit aan! Hier aan Mijn voeten ligt nu meer dan wat de zon, maan en alle sterren kunnen bieden! Hier ligt een nieuwe dochter van boete, berouw en d de allerhoogste liefde!
[27] Het is gemakkelijker Mij te vinden en te beminnen in het rijk van het leven dan in het rijk van de dood; zij echter heeft Mij reeds in de dood gezocht en liefgehad!
[28] Daarom zal zij nu dan ook met een wederliefde Mijnerzijds worden beloond zoals nog geen mens op aarde ooit heeft ervaren!
[29] Ja, geliefde Naëhme, jouw hand behoud Ik voor Mijzelf, omdat jij je hart al zo lang getrouwelijk aan Mij hebt gewijd!
[30] Naëhme, jij behoort nu alleen Mij toe! Zie, zo wreek Ik Mij op Mijn vijanden, d namelijk met vaderliefde!'
«« 32 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.