Adams woorden over het licht. De almachtige God en de liefdevolle Vader in Abedam

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 51 / 280 »»
[1] En Abedam maakte zich op om te gaan en zei, Zich tot Garbiël wendend: 'Volg Mij dus! Waarlijk, Ik zeg jullie, wie Mij volgt, die bewandelt een rechte weg en zal niet verdwalen op het pad van het leven tot het leven!
[2] Wie zou echter graag zonder licht in het holst van de nacht een lange bosweg willen bewandelen?!
[3] De wereld is het woud, en het aardse leven van de mens de weg, en de tijd van de lichamen is de dichte nacht.
[4] Zal degene die geen licht heeft wel ele juiste smalle middenweg vinden die als enige de wandelaar werkelijk naar het heilige liefdesdoel voert, dat het eeuwige leven is?!
[5] Maar Ik ben Zelf een waarachtig onfeilbaar Licht en ben de Weg en het eeuwige Leven Zelf.
[6] Als jullie Mij dus navolgen heb je licht in overvloed en zal het je in eeuwigheid nooit meer mogelijk zijn om de juiste weg mis te lopen omdat het licht (le weg zelf is, en jullie zullen ook nooit liet heilige liefdesdoel mis kunnen lopen, hetgeen het eeuwige leven is, omdat de weg en het licht het heilige liefdesdoel zelf zijn, hetgeen het waarachtige eeuwige leven is.
[7] Laat allen Mij dan ook volgen en vraag niet waarheen! Want waar Ik ben is overal de juiste plaats en is overal het eeuwige leven.
[8] Als iemand 's nachts een licht zou nemen en dat nu eens op een berg, dan weer in een dal en dan op verschillende plaatsen zet, - zal het er dan uitzien alsof het licht ergens niet op de juiste plaats staat?
[9] Ik zeg jullie echter: het licht is overal op zijn plaats, want wie kan beweren dat deze of gene plaats niet geschikt is voor het licht van de dag, en dat het niet goed is dat de zon haar stralen daar heenzendt?!
[10] Zo is het ook met het licht van de geest, - zodat ook niemand, als het licht over hem komt, moet vragen of het geschikt voor hem is of niet, of hij het licht waard is of niet!
[11] Maar wanneer het licht komt, moet iedereen het meteen aangrijpen en het in zijn dienst stellen! Want als het licht er is, dan is het er om allen te dienen; is het echter eenmaal ergens weggezet of is het uitgegaan, dan zal de waardige niet minder dan de onwaardige het ontbreken van het licht met grote droefheid ondergaan.
[12] En hij zal het licht weer bij zich roepen; maar het opgaan van dat licht zal dan zeer vertraagd worden en deze vertraging zal voor iedereen in alle tijden tot een grote en zeer harde steen des aanstoots worden.
[13] Wee echter degenen die overdag vallen en zich niet willen laten oprichten door het licht zolang dat in hun midden is!
[14] Waarlijk, Ik zeg jullie, zij zullen moeizaam opstaan als de nacht hen zal achterhalen!
[15] Als echter iemand in de nacht zou vallen, is het hem dan niet te vergeven?!
[16] Ja, Ik zeg het jullie: wie in de nacht is gevallen zal zich eerder en gemakkelijker oprichten als het daglicht zal komen, dan degenen die op klaarlichte dag vallen en te traag zijn om zich meteen weer te willen oprichten, opdat het licht hen naar het heilige liefdesdoel brengt.
[17] Daarom zeg Ik jullie nog één keer: neem het licht op in jullie harten zolang het in je midden is; want de tijd van het licht is kort, - maar overmatig lang is de tijd van de nacht!
[18] En degene die het nu zal aangrijpen, zal daar dan ook eeuwig geen gebrek aan hebben.
[19] Zie nu ook eindelijk eens volkomen in dat Ik het Zelf ben: het Licht van al het leven en het oereeuwige enige Leven Zelf!
[20] Als jullie dat in je hart beseffen, dan hebben jullie het licht en het leven al volledig in je opgenomen.
[21] Wat is echter het licht en het leven, het heilige, het eeuwige?
[22] God Zelf is dat licht; en de eeuwige liefde in dit licht is het eeuwige leven en is de Vader over wie jij, Garbiël, daarstraks, toen je tegen Mij je laatste woorden van je grote vermoeden uitsprak, goed inzag en bekende dat Ik een Vader ben!
[23] Ja, waarlijk, Ik zeg jullie, Ik ben de enige ware Vader en jullie allen zijn Mijn kinderen als je Mij als Vader erkent!
[24] Wie Mij echter niet als Vader wil erkennen - en wel met heel zijn hart -, voor hem zal Ik zijn als wat Ik voor een steen ben, namelijk een eeuwig oordelende God en Schepper!
[25] Mijn kracht, macht en gezag is zonder einde - zo spreekt God voor Zichzelf -wie zal en wil Mij weerstreven?
[26] Maar de Vader koestert Zijn kinderen en verbergt de almachtige God voor hun bevreesde ogen, opdat zij Hem allen in hun hart kunnen sluiten en Zijn ware vaderroep kunnen volgen.
[27] Zie, Ikzelf ben de Vader en roep jullie Mij te volgen!
[28] Talmen jullie daarom niet, Mijn lieve kinderen, en volg Mij; want Ik ben immers jullie aller heilige en meest liefdevolle Vader!
[29] Luister en volg Mij ! Amen, Amen, Amen.'
«« 51 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.