Juribaëls woorden over de grootsheid van de mens als kind van God. Het visioen van Juribaël: de talloze, eindeloos groeiende kringen van de ene levenscyclus

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 70 / 280 »»
[1] Na die woorden riep Abedam Juribaël bij Zich en vroeg hem evenals de anderen, namelijk:
[2] 'Juribaël, zoals de anderen het deden, moet jij het nu ook doen en vertel aan ons allen wat je allemaal in je gehoord en gezien en gevoeld hebt!'
[3] En Juribaël stapte vol eerbied uit de kring van zijn broeders tot voor Abedam en begon onder het uitstorten van zijn werkelijke liefde tot Mij als volgt te spreken:
[4] 'O heilige, meest liefdevolle, onuitsprekelijk hoge, goede Vader! Zie, ik, een nietige worm ten opzichte van U, lig hier vol diepe eerbied en met de innigste boetvaardige deemoed van mijn hart voor U, heilige Vader!
[5] U hebt mij nu uit mijn slaap in het leven geroepen, - ja in het ware, wakkere, vrije leven van Uw oneindige vaderliefde hebt U mij geroepen en U hebt van de matte, blinde worm, bestoven met het stof van deze aarde een vrij mens gemaakt, die met zijn ogen in de verre eeuwigheden ziet als een eindeloze reeks van kringen, almaar kringen vol onsterfelijkheid en die zich in ieder van die eeuwige kringen steeds meer verheerlijkt ziet en op U, o heilige Vader, steeds meer gelijkend en U steeds nader!
[6] Maar niet alleen tot een onsterfelijk mens, maar tot nog meer, ja tot nog oneindig veel meer dan alleen tot een onsterfelijk mens hebt U de stoffige worm van de aarde, van de moeder van alle stof, gemaakt!
[7] Ach, wie kan de eindeloze grootte van Uw vaderliefde bevatten?!
[8] Want de stoffige worm, de zwakke, zondige mens mag U, eeuwige, heilige God, `Lieve Vader' noemen!
[9] O Vader, tot Uw kinderen hebt U ons gemaakt!
[10] Heilige Vader, ik kan U aanbidden, U loven en prijzen; ik kan U mijn leven lang roemen uit al de door U aan mij verleende krachten; ik kan voor U overal offers branden waarheen mijn oog zich ook maar mocht wenden; ik kan U zodanig hoogachten dat, met de allergrootste eerbied die mij maar mogelijk is, mijn geest zich onder de allerlaatste, onderste en onbeduidendste scheppingen zou kunnen verbergen; ja ik kan U beminnen met al het geweld van de liefde in mij; ja, dat kan ik allemaal voor U doen, mijn almachtige Schepper, voor U, mijn heilige, grote God!
[11] Want zolang als U maar een Schepper voor mij bent, een eeuwige, oneindige God, zolang bestaat er tussen mij en U geen andere verhouding van mijn kant dan alleen het volledige niets zijn van mij ten opzichte van U en Uw oneindige totaliteit in alle macht van Uw goddelijke wezen tegenover - zoals reeds gezegd - mijn volslagen nietigheid!
[12] Maar wanneer ik U 'Vader' noem, o heilige Vader, dan veranderen al die eerdergenoemde verhoudingen; gelukzalige vreugde omstraalt dan mijn hart en mijn geest beeft, ontroerd door een onuitsprekelijk groots vermoeden en in snij blijft dan slechts één machtig gevoel over en dat is de liefde, die enige zuivere in U geheiligde liefde, o Vader, ja, een heilige liefde, omdat zij alleen maar in staat is om enkel U, heilige Vader, te beminnen!
[13] Dat is dan ook alles wat ik U kan geven. In deze liefde vergeet ik zelfs alle aanbidding, alle dank, alle lof, alle offers en verering, die U als de eeuwige God toch toekomen, en alle roem en lofprijzing van Uw oneindige heerlijkheden; en waarlijk, dan heb ik niets anders voor me dan alleen U, o heilige Vader, dan roep ik alleen maar `Vader', denk aan niets dan alleen aan U, heilige Vader!
[14] Vergeef mij nu dan ook, lieve, heilige Vader, dat ik niet in staat ben U te danken, U te loven en te prijzen, want mijn hart is te zeer vervuld van machtige liefde voor U; daarom kan ik nu dan ook niets dan alleen U boven alles liefhebben!
[15] O Vader, omdat mijn tong door de buitengewoon grote liefde in mijn hart voor U in het geheel niet bij machte is zich te bewegen om te bidden of om Uw muon te roemen, daar al mijn kracht zich in mijn hart in de liefde tot U heeft verenigd, vergeef me daarom reeds bij Voorbaat; want mijn verhaal zal zeker ontzettend stuntelig uitvallen!
[16] Tot groot geluk van mijn nu geheel onbeholpen tong heb ik in deze muitte bekentenis het meeste reeds weergegeven, van hetgeen ik ondervonden en gevoeld heb en nog voel en waarlijk eeuwig zal voelen en voeg hier alleen nog, het droomgezicht aan toe, dat er als volgt uitzag:
[17] Toen ik er over nadacht dat U ons aller heilige Vader bent en dat U ons door Uw oneindige liefde tot Uw kinderen gemaakt heeft, zie, toen werd het plotseling uitermate licht in mij en wel zo, dat ik me innerlijk netzo kon bekijken als wanneer men de bodem van een rustige allerzuiverste drinkplaats aanschouwt.
[18] Maar bij deze beschouwing bleef het niet lang. Want al spoedig ontdekte ik mijn hart en in het midden van mijn hart een buitengewoon sterk lichtende ring en deze ring of cirkel draaide voortdurend rond. Ik dacht: `Wat doet die ring daar?'
[19] Toen ik dat nog maar nauwelijks gedacht had, werd de ring plotseling, net als de kringen in het water, wijder en breidde zich ver buiten mijn wezen uit tot een eindeloos grote kring waar ik me geheel alleen middenin bevond.
[20] Maar ook dit duurde niet lang. Want heel snel loste de kring zich op in eindeloos vele kringen, die zich aldoor achter elkaar aaneen sloten en steeds groter en groter werden en steeds helderder straalden. En ik zag in het midden van iedere kring mijzelf steeds luisterrijker, stralender en groter en krachtiger en in een eindeloze diepe diepte, waar geen eind kwam aan de steeds groter, ja eindeloos groter wordende kringen, zag ik een onmetelijk groot en helder licht; en toen ik intenser en scherper naar het licht tuurde, zag ik opeens dat U, o heilige Vader, in het licht dat licht Zelf was!
[21] En door al deze eindeloos vele kringen voelde ik toen een zacht waaien en dat waaien ging van U uit.
[22] En ik verstond dit waaien. Het openbaarde zich als een goed verstaanbaar woord in mij; en daarom verstond ik dat waaien.
[23] En het sprak: `Zie, dat is de weg van de liefde die het eeuwige leven binnengaat en daardoor tot Mij, je eeuwige, heilige God en meest liefdevolle Vader!'
[24] En daarop verstomde plotseling alles en kwam er een einde aan mijn visioen.
[25] En zo eindig ook ik; want dat is alles wat ik gezien, gevoeld en vernomen heb.
[26] O Vader, lieve, heilige Vader, neem het genadig op en verstoot niet mijn hart dat U zeker nog hoogst onvolkomen bemint, maar geef me de kracht om U steeds inniger en meer volkomen lief te hebben, eeuwig, eeuwig, eeuwig ! Amen.'
«« 70 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.