De schrikwekkende verschijnselen tijdens het ochtendmaal. Adams opwinding en vrees

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 96 / 280 »»
[1] Nadat allen in opdracht van Abedam op de grond hadden plaatsgenomen en aten en dronken, zelfs Adam niet uitgezonderd, ofschoon hij nog niet kon wennen aan zijn kortzichtigheid, en de hoge Abedam Zelf mee at en dronk, hoorde men opeens een luid gehuil van vele mensen uit het morgengebied en men zag de ene rookzuil na de andere uit de laagten opstijgen.
[2] Dit zo plotseling optredende verschijnsel deed bijna alle kinderen van de hoogte versteld staan en niemand wist ook maar - zelfs Seth en Henoch niet -, wat dat te betekenen had.
[3] Maar Adam, vervuld van ontzetting, snelde naar Abedam toe en vroeg aan Hem: 'Liefdevolle, heilige Vader, wat is dat nu weer?!
[4] Nauwelijks is mijn gemoed enigszins gekalmeerd na hetgeen mij vandaag al allemaal overkomen is, of er komt alweer iets anders tevoorschijn, wat nog dreigender is dan het voorgaande!
[5] O heilige, lieve Vader, stel me gerust, ja stel ons allen gerust en wees zo genadig om ons te vertellen wat dat is en waar het vandaan komt! Wie veroorzaakt dit gehuil? Waar zal dat toe leiden? Welke gevolgen zal het hebben?
[6] O lieve, heilige Vader, stel ons gerust, stel onze gemoederen gerust, als dat Uw heilige wil is!'
[7] Maar Abedam zei, terwijl Hij nog naast de etensmand zat: 'Luister en vertel Me: wat wil je dan doen, als Ik je tot op een haar nauwkeurig allemaal vertel wat dat gehuil is, waar het vandaan komt en waarom het daar vandaan komt en wat de gevolgen zullen zijn en ook waarom Ik zoiets toelaat? Zeg Me: wat wil je dan gaan doen?
[8] Ik zeg het je: niets anders dan wat je nu doet!
[9] Indien je ook maar enig inzicht zou hebben, dan zou je zonder enige angst datgene doen wat Ikzelf in dit geval doe, je zou namelijk rustig zijn en eten en drinken en Mij in je hart liefhebben.
[10] Maar wie zich aan Mijn zijde zorgen maakt, krijgt zijn verdiende loon wanneer in hem afschuwelijke stormen beginnen te woeden en de ene berg van vertrouwen op Mijn oneindige macht en liefde na de andere in zijn hart begint te verbrokkelen!
[11] Zo heb jij het dan ook verdiend dat je gemoed verontrust wordt, omdat je er nog niet volkomen op vertrouwt dat alle dingen alleen aan Mij ondergeschikt zijn.
[12] Wat is jou of iemand van de anderen dan voor kwalijks overkomen bij al die grote verschijnselen, die zich hier op de hoogte voorgedaan hebben sinds de voorsabbat, gedurende de tijd dat Ik zichtbaar in jullie midden ben?!
[13] Aan Mijn zijde zijn jullie er nog altijd heelhuids vanaf gekomen, waarom ben je nu dan bang?!
[14] Ga daarom onbezorgd naar je vroegere plaats terug en eet en drink; en wanneer je ziet dat Ik opsta, dan kun je hetzelfde doen! Amen.'
[15] Daarop ging Adam weer naar zijn vroegere plaats terug, at en dronk weliswaar, maar wel als iemand die het niet goed smaakt; maar in zijn hart voerde hij het volgende gesprek met zichzelf:
[16] 'Mijn God - en mijn Heer, U hebt in alles volkomen gelijk! Het ligt inderdaad geheel aan mijzelf dat ik bekommerd ben en ik weet ook zeker dat wat er ook gebeurt, - Hij ons altijd gered heeft en ons ook deze keer stellig niet te gronde zal laten gaan - dat is gewis en zeker;
[17] Maar desalniettemin doorstaan ik en vele anderen toch altijd een uitzonderlijk grote angst! Waar is dat dan goed voor?
[18] Waarom moet ik dan bang zijn voor niets en nog eens niets?
[19] Is zo'n ongegronde angst dan ergens goed voor?
[20] Waarvoor dan eigenlijk, als daarop niets volgt wat de angst en de vrees zou rechtvaardigen?!
[21] Maar toch moet ik angstig zijn en hen ik nu ook bang, ofschoon ik zeker weet dat ons allen beslist geen haar gekrenkt wordt!
[22] Of ben ik bang omdat ik in mijn hart angst voor de angst heb? Maar hoe kan men uit angst voor de angst bang worden?
[23] Want, als ik bang ben, dan is de angst er al en is dan een enkelvoudig, en geen tweevoudig kwaad!
[24] Maar als de Heer ons toch altijd redt bij alles wat wij vrezen, waarom laat Hij ons dan in zo'n angst geraken, die toch ook een groot kwaad is?
[25] Of zou het werkelijke kwaad dat zou volgen zonder de voorafgaande vrees op zichzelf niet beter zijn dan de boze vrees ervoor?
[26] Kortom, ik zie ondanks al mijn gepieker niet in waarvoor de aan het kwaad voorafgaande angst goed zou zijn.
[27] Daarom zou de grote Redder van alle kwaad ons toch immers ook van deze ongegronde angst kunnen bevrijden of ons minstens duidelijk maken wat die angst is en waar zij goed voor is!'
[28] Nauwelijks had Adam dat allemaal uitgedacht, of Abedam stond op, riep Seth en Henoch bij Zich en zei zachtjes enkele woorden tegen hen.
[29] Dat prikkelde Adam nog meer; maar toen Seth en Henoch zich daarna in de richting van de morgen begaven was het helemaal gedaan met Adam.
[30] Hij durfde weliswaar zijn stem niet te verheffen, maar zijn hart werd des te onrustiger door angst en nieuwsgierigheid.
[31] Maar Abedam deed alsof Hij daar niets van merkte en riep meteen Garbiël en Besediël bij Zich.
«« 96 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.