Satana vraagt de Heer om haar weer een hart te geven om God te kunnen liefhebben.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 20 / 366 »»
[1] Satana wendde zich hierop tot de Heer en zei tegen Hem: 'Heer, hoe moet ik mij tot U wenden in mijn hart? U hebt mij toch immers mijn hart ontnomen en daaruit Adam, zijn vrouw en al zijn nakomelingen geschapen!
[2] Zie, ik heb dus geen hart meer en kan U daarom onmogelijk in mijn hart opnemen of me in mijn hart tot U wenden! Schep daarom weer een hart in mij en ik zal doen wat U zegt!
[3] Al mogen de vruchten nog zo heerlijk zijn, die ik U zou kunnen opleveren: als U me echter het zaad van het leven onthoudt omdat U mij het hart van Adam, dat alleen tot bevruchting in staat is, niet teruggeeft, en ik dus in mijzelf volledig zonder leven ben, welke andere vruchten kunnen er dan wel van mij worden verwacht dan alleen die van de dood en van het gericht, die mij eens zullen richten, en dat als een allergrootste hoer?!
[4] U hebt gemakkelijk praten, want U bent de Heer en doet wat U wilt, en U hoeft niemand iets te vragen en U laat U ook door niemand raad geven.
[5] Wat U wilt, moet uiteindelijk toch gebeuren, en wie wat anders wil dan U, die kunt U te gronde richten of hem op zijn minst zo lang in een gericht houden, tot hij zich geheel door Uw wil heeft laten inwikkelen, - zoals U ook Zelf al eerder hebt gezegd, dat U van nu af aan alleen maar het geringe, dus de volkomen bescheiden eenvoud U eeuwig laat welgevallen!
[6] Dat is voor U, de Heer, wel uitzonderlijk gemakkelijk, en wie kan Uw gezindheid veranderen?! Maar dat ligt geheel anders bij de schepselen van U, waarvan ik de eerste ben! Dat schepsel is geen heer en heeft geen macht, buiten de macht die U hem wilt geven, - met welke macht het toch niet in staat is iets belangrijks voor zichzelf te verrichten, maar alleen door U, dat wil zeggen, het moet die macht volgens Uw wil gebruiken; en doet het dat volgens zijn eigen, door U gegeven zogenaamde vrije wil, dan zondigt het, valt U af, maar valt ook meteen onder een geheel en al door U ingesteld gericht!
[7] Voor U is het gemakkelijk om tegen de schepselen te zeggen: `Richt je naar Mijn wil, dan zul je Mijn gericht ontlopen!' En dat is ook terecht; want als iemand zichzelf het leven beneemt, dan hoeft U toch hoe dan ook geen dood over hem te laten komen.
[8] U voelt Zich als God en als Schepper wel eeuwig onoverwinnelijk; maar kunt U Zich ook voelen als een schepsel?! Kunt U als eeuwig onverwoestbaar Leven ooit ondervinden hoe het stervende schepsel zich voelt op het ogenblik dat het sterft?
[9] Zie, het schepsel lijdt de verschrikkelijkste angst en pijn en heeft ook reeds in het mooiste leven het steeds vermanende gevoel in zich, dat tegen hem zegt: `Je verheugt je tevergeefs over het leven, want er zal spoedig een tijd komen waarin je als een misdadiger voor dat leven zult moeten boeten!'
[10] En dan is de toch al maffe vreugde van het leven als het ware afgesneden, omdat men na het tegenwoordige leven slechts vaag in een mogelijk toekomstig leven kan geloven dat zich niet laat zien; en als het schepsel het toch enigszins kan geloven, dan moet het wel eerst vóór dit eventuele toekomstige leven half te gronde gaan, en dat dikwijls op de meest ellendige manier, zoals ik maar al te vaak in de laagte heb gezien.
[11] Waarom zo, en waarom niet anders? - Omdat U Heer bent en kunt doen wat U wilt, en omdat U als God en Schepper in de totaal levende volheid van de waarheid nooit kunt ervaren hoe het het schepsel vergaat wanneer het ten gevolge van Uw almachtige wil moet afsterven!
[12] En wanneer U het nu maar op zijn minst pijnloos liet gebeuren, dan zou ik nog niets zeggen; maar wat hebt U eraan dat het schepsel voor dat bittere geschenk des levens nog gemarteld moet worden tot het op zijn minst voor meer dan de helft vernietigd wordt, zo het al niet onder bepaalde U, de almachtige Heer, onwelgevallige omstandigheden geheel en al eeuwig vernietigd wordt?!
[13] Zie, voor dat alles, wat ik U nu openlijk heb gezegd, heb ik geen hart, en kan mij dus daarin ook niet tot U wenden. Laat daarom toch met U onderhandelen, dan zal ik U weer in mijn hart sluiten!
[14] Maar onder zulke omstandigheden kan ik U eeuwig nooit liefhebben, want aan de ene kant bent U zuivere liefde, maar aan de andere kant bent U een pure tiran, die al het vlees onder grote angst en pijn wil doden om dan pas de geest een leven te geven, waarbij het voor niemand duidelijk mag zijn hoedanig het is.
[15] Het vlees is mijn vrucht; maar wanneer U het doodt, hoe en waarvoor moet en kan ik U dan eigenlijk liefhebben?!
[16] Laat daarom met U onderhandelen en ik zal van U houden!'
«« 20 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.