Henoch en degenen die hem begeleiden komen voor Hanoch aan. Lamech bewondert het mensenwerk in Hanoch en Henoch geeft wijze raad.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 34 / 366 »»
[1] Toen het gezelschap de grote stad Hanoch naderde, verbaasde Lamech (Lamech van de hoogte) zich over de grote pracht en trots van de gebouwen, die uit hun ligging tot uiting kwam, en zei tegen Henoch:
[2] 'Luister, vader Henoch, iedereen kan zeggen wat hij wil! Wanneer men die vele gebouwen ziet, dan moet men openlijk toegeven dat de kinderen van de laagte niet bepaald op hun achterhoofd zijn gevallen, want het ziet er bepaald niet dom uit, en ik kan al die dingen slechts met welgevallen en volstrekt niet met onbehagen aanzien.
[3] Wanneer men bedenkt dat die mensen dat allemaal alleen met hun natuurlijke kracht hebben opgebouwd, omdat de macht van de geest hen toch vreemd was, dan kan men werkelijk niet anders dan zich hogelijk verwonderen over zo'n machtig werk!'
[4] Maar pas toen hij de nieuwe tempel op de hoogte, dat wil zeggen op de voormalige slangenberg, in het oog kreeg, was het volledig gedaan met onze Lamech. Hij bleef een tijd lang geheel sprakeloos, in beschouwing verzonken, staan en opende pas na een poos zijn mond en vroeg aan Henoch:
[5] 'Maar vader Henoch! Wat is dat? Hebben mensenhanden dat ook gemaakt?'
[6] Hier was Henoch een weinig terughoudend en zei tegen Lamech: 'Luister, mijn lieve zoon Lamech, ik zeg je: laat deze zaken je niet te veel behagen, anders zul je misschien nog tot meer vragen worden genoopt, want aan al deze dingen kleeft nog ontzettend veel werelds!
[7] Naarmate je daaraan welgevallen vindt, verduister je je geest, zodat die je dan in je hart nog maar weinig licht kan schenken en je daardoor gedwongen bent uiterlijke vragen te stellen, zoals nu, omdat je geest, zoals gezegd, je het antwoord schuldig blijft.
[8] Wend je oog er dus liever vanaf en kijk niet langer naar hetgeen je zo bekoort, dan zal je geest weldra weer het juiste licht krijgen en zul je daardoor ook weer iedere vraag in jezelf beantwoord vinden!'
[9] Hierop wendde Henoch zich tot de anderen die hem volgden en zei tegen hen: 'Jullie moeten je oprecht verheugen in naam van de Heer, die voor jullie tijdelijke en eeuwige welzijn vanuit Zijn oneindige liefde en erbarming zulke beslist wonderbaarlijke dingen heeft gedaan, dat jullie je daarover in eeuwigheid nooit genoeg vol dankbaarheid kunnen verwonderen!'
[10] Naëhme alsmede de beide vrouwen en ook de twee zonen vielen op de aarde neer en begonnen de zo eindeloos goede God en Vader van alle mensen luid te loven en te prijzen, omdat Hij zo genadig en barmhartig voor de laagte was.
[11] En Naëhme verwonderde zich des te meer, nu zij met haar vleselijke ogen werkelijk alles aanschouwde wat de Heer haar op de hoogte reeds in de geest had getoond, en loofde en prees de Heer dan ook vele malen krachtiger en met meer liefde dan de anderen, die de Heer nu niet zagen.
[12] Henoch merkte dat en zei tegen Naëhme: 'Sta nu op, want zie, daar komt ons reeds een juichende schare vanuit de stad tegemoet.
[13] En laat ook degenen opstaan die bij je zijn en zeg tegen hen: de Heer heeft het Lamech van de vlakte aangekondigd dat wij voor de stad op hem wachten! Daarom komt hij ons al met open armen tegemoet om ons te ontvangen in zijn machtige liefde vanuit de Heer!'
[14] Hierop stond niet alleen Naëhme op, maar ook al de anderen die deze woorden van Henoch eveneens hadden vernomen. Maar toch ging Naëhme direct naar hen toe en beurde hen in hun hart op, omdat allen bij de aanblik van de hen tegemoetkomende schare door angst, vrees en vreugde tegelijk overvallen werden.
[15] Henoch loofde Naëhme zeer, omdat zij zijn geest zo getrouw en welbegrepen had gehoorzaamd.
[16] En Naëhme antwoordde: 'O Henoch, al mijn liefde zij daarom voor de Heer; want alleen Hij maakte dat ik, de meest onwaardige, je woorden begreep!'
[17] Toen Naëhme dat bekende, voelde zij een zacht waaien en zei daarop:
[18] 'O Henoch! Wie dan heeft nu zo hemelszacht en toch allesdoordringend zijn adem over mij doen gaan?'
[19] En Henoch antwoordde haar: 'Lieve Naëhme, zie, de Heer is immers in ons midden, hoewel niet zichtbaar voor het oog, maar toch goed waarneembaar voor ons gevoel!
[20] Heb Hem maar steeds zo lief en dan zul je dit heilige waaien vaker gewaarworden; want als de Heer je zegent, dan ademt Hij Zelf Zijn liefde in je hart! Zo is het!
[21] Maar Lamech komt al dichtbij. Laten wij ons daarom voorbereiden op zijn ontvangst! Amen.'
«« 34 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.