De aankomst van de reizigers op de hoogte en hun begroeting door Adam.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 89 / 366 »»
[1] Na korte tijd bereikten onze reizigers de hoogte. En toen Lamech de woning van Adam en vervolgens ook de woningen van de andere kinderen van de hoofdstam ontdekte, die hem als zodanig aangeduid werden door zijn geest, viel hij neer ter aarde en zei:
[2] 'O God, allerheiligste Vader, wat zijn dat voor een verheven, door Uw eigen hand gebouwde woningen!
[3] Mijn huis is gebouwd uit dode leem en stenen en is net zo dood als dat materiaal en zijn bewoners; hier echter is een huis van levende bomen gebouwd en leeft daarom evenals zijn levende bewoners! O, hoe onschatbaar veel meer waard is toch een dergelijk huis dan alle steden in de laagte waard zijn!'
[4] Lamech zou zo alles nog lang hebben bewonderd, maar Henoch kwam naar hem toe, hielp hem op en wees hem op aartsvader Adam en de aartsmoeder Eva, die zojuist uit hun huis kwamen om met Seth deze hoogte op te gaan om te kijken of zij (Henoch met Lamech) nog niet van de een of andere kant naderbij kwamen.
[5] Toen Lamech met zijn gezelschap op Henochs aanwijzing het eerste mensenpaar zag, werd hij zwak en kon uit eerbied een tijdlang geen woord over zijn lippen krijgen. Pas nadat de eerste golf van eerbied enigszins voorbij was, riep hij uit:
[6] 'O grote God, wat een heilige waardigheid, wat een hoge adel! Hoe verheven is toch de eerste mens, de niet geborene, die een zuiver werk van Uw handen, van Uw almachtige liefdeswil is?
[7] Ja, geliefde broeder Henoch! Ook al zou je mij er niet op gewezen hebben, dan nog zou het mij onmogelijk hebben kunnen ontgaan dat dit het eerste mensenpaar van de aarde is! De reusachtige grootte, die volmaakte menselijke gestalte en de verblindend-witte hoge ouderdom getuigen daar immers overduidelijk van!
[8] O broeder, ik heb veel verwacht van de indruk die de aanblik van de aartsvader op mij zou maken; maar hoe zeer zijn nu al mijn verwachtingen overtroffen!'
[9] Hier keek Adam naar de hoogte en gaf een kreet van vreugde toen hij Henoch zag.
[10] Onmiddellijk kwamen allen uit hun woningen en gingen Henoch met open armen tegemoet.
[11] Ondanks zijn hoge leeftijd was Adam deze keer de eerste die de hoogte had bereikt. En toen hij zich op de hoogte bij Henoch bevond omvatte hij hem met beide armen, drukte hem aan zijn hart en zei diep ontroerd:
[12] 'O mijn geliefde zoon, hoe dikwijls ben ik gedurende je afwezigheid al hier geweest en heb naar je uitgezien! Hoe dikwijls heb ik je gezegend! Wees mij daarom nu oneindig welkom!
[13] Ook jij, mijn zoon Lamech, zoon van Methusalah, kom hier en laat je zegenen! Hoe vaak heeft je vrouw Ghemela naar beneden gekeken en hoe vaak gebeden dat de Heer je mocht zegenen en behouden! Zie, ginds uit de hut van Jared komt zij reeds bijna ademloos hierheen gesneld. Ga haar toch ook snel tegemoet opdat zij niet zo ver hoeft te lopen om je te bereiken, want zoals zij heeft nog geen vrouw haar man bemind!'
[14] En Lamech deed onmiddellijk wat Adam hem gezegd had.
[15] Pas daarop kreeg Adam de andere gasten in het oog, verwelkomde hen en vroeg, zijn nieuwsgierigheid getrouw, wie zij waren en vanwaar zij kwamen.
[16] Maar de reizigers uit de laagte waren zo zeer onder de indruk van de verheven aanblik, dat zij niet bij machte waren een antwoord op Adams vraag te geven. Daarom stelde Henoch Adam gerust en deelde hem zelf mee wie zijn metgezellen waren.
[17] Daarna zegende Adam hen en nodigde allen uit hem naar zijn woning te volgen om daar een versterking voor het vermoeide lichaam tot zich te nemen. En allen volgden hem.
«« 89 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.