In ogenschijnlijke gevangenschap bij de paradijselijke augustijnen. Hun twijfel over de juistheid van hun handelen

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 71 / 101 »»
[1] De twee hemelse monniken (jullie moeten weten dat `hemel' hier zoveel wil zeggen als `zijnde in het paradijs') gaan voorop en de engelen met hun knuppels en sabels komen achter ons aan. Jullie vragen waar ze ons wel heen brengen. Kijk, daar tamelijk noordwaarts in een hoek van de lage tuinmuur is een vervuilde toren, voorzien van een zwarte deur. Daar gaan ze ons opbergen. Wat er verder gaat gebeuren zal jullie eigen ervaring leren. Beluister onderweg maar wat de twee monniken bespreken.
[2] De een zegt zojuist: wat denk jij, wanneer deze drie vagebonden toch eens afgezanten waren van een beter oord dan dit, waar wij nooit eens zoveel kunnen eten dat we genoeg hebben? Moesten we ze in dat geval niet aanhoren en ons verder informeren waar ze eigenlijk vandaan komen? Want onze vraag die we hun stelden, of ze van boven of van beneden kwamen, was te voorbarig. We zijn, zoals men gewoonlijk zegt, met de deur in huis gevallen. Neem aan dat ze in ernst van boven komen en wij zouden hier in dit paradijs zeer onparadijselijk met hen handelen, dan kon zoiets ons duur komen te staan. Daarom ben ik van mening dat we in plaats van ze in de dwangtoren te stoppen, ze beter daar in de richting van de middag naar de vrijheidstoren kunnen brengen, die overal naar buiten openstaat en alleen naar binnen op slot is.
[3] De ander zegt: beste vriend en broeder, ik denk dat je hier in het paradijs toch niet van plan bent om een ketter te worden? We weten wel dat de Heer op aarde heeft geleefd zonder pracht en praal. Dat was ook het geval met de eerste verkondigers en verbreiders van Zijn leer. Maar je weet toch dat de kerk van de Heer in die tijd een behoeftige en lijdende kerk was. Na de grote kerkvergadering van Nicea heeft ze echter over al de heidenen tot ver in de omtrek gezegevierd. Vandaar dat ze dan ook ophield een behoeftige en lijdende kerk te zijn en daarvoor in de plaats een zegevierende, een rijke kerk werd, ja een kerk vol luister, pracht, aanzien, macht en gezag.
[4] Wanneer de Heer Zijn kerk en Zijn dienaren op aarde met zo'n heerlijkheid toerust, hoeveel te meer zal Hij dat hier in het rijk der zalige geesten doen. Wanneer Hij dus hogere boden naar ons toe stuurt, dan kun je toch vol vertrouwen verwachten dat dergelijke boden niet in de gedaante van zo'n echt straattype zullen verschijnen, maar met grote praal en hemelse majesteit. Want er staat toch in de Schrift dat de Heer met grote macht en heerlijkheid zal rondtrekken op de wolken des hemels. Hoe kunnen dergelijke straattypen dan afgezanten van God zijn? Vermomde boden van de hel, ja, maar geen hogere boden van de hemel. Daarom maar recht vooruit met ze naar de dwangtoren, die gebouwd is uit louter gewijde stenen. Het zal dan wel meteen duidelijk worden, van wat voor gezindheid ze zijn. Want zo'n gewijde steen moet voor duivelen duizendmaal erger branden dan de onderste hel.
[5] De eerste antwoordt: goed, doe jij maar wat je wilt, maar ik blijf bij mijn idee. Als het uiteindelijk fout loopt, dan kun jij alles op je nemen. Doe dus wat je wilt, ik wil je plannen niet tegenwerken. Kijk, de toren is reeds vlakbij. Hier, ik overhandig je de sleutel, want ik wil volstrekt geen aandeel hebben in deze onderneming. Ik heb echter reeds vaker bij mezelf overwogen dat wij in onze roomse kerk altijd veel vlugger gereedstaan ons te verdoemen dan om te zegenen. En dan denk ik vaak bij mezelf aan de tekst van de Heer, waarin Hij Zijn apostelen en leerlingen nadrukkelijk waarschuwt voor het verdoemen en veroordelen.
[6] Om die reden heb ik me dan ook heimelijk voorgenomen, niemand meer te verdoemen of te veroordelen. En dus wil ik voor mij dit voornemen ook bij deze drie geheel doen gelden en zeg je daarom nog eens: doe wat je wilt, maar ik wil helemaal geen deel hebben aan jouw handelswijze.
[7] De ander zegt: dan neem ik de sleutel over en zal de goddelijke gerechtigheid beoefenen. Want groot is de liefde van de Heer, maar Zijn gerechtigheid staat nog hoger en eiste zelfs het bloed van Gods Zoon. Laat mij daarom gerechtigheid beoefenen.
[8] De eerste geeft de gerechtigheidsbeoefenaar kortweg als antwoord: ik voor mij weet uit de Schrift dat de Heer Zijn apostelen en leerlingen geen ander gebod heeft gegeven dan dat van de liefde. Ik weet ook dat de Heer eens een onrechtvaardige rentmeester aanhaalde als na te volgen voorbeeld. Ook zei Hij eens dat Hij meer vreugde had over een berouwvolle zondaar dan over 99 rechtvaardigen. Maar ik kan me helemaal geen belangrijke tekst herinneren waarin de Heer strenge gerechtigheid echt evident benadrukt. De scène eindigt tenslotte verdedigend voor de tollenaar en de wetsgetrouwe farizeeër wordt berispt! Als ik dat alles overdenk, dan heeft een te strenge gerechtigheid van onze kant in mijn gemoed heel veel van haar waarde verloren. Overigens, zoals gezegd, doe wat je wilt. Hier is de toren, de drie staan ook hier. De sleutel heb je in handen; hiermee trek ik me terug!
«« 71 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.