Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 73 / 101 »»
[1] Ik zeg tegen hem: voor het moment heb je je er heel goed uit gered. En daar je zelf inziet, geen antwoord te kunnen geven op mijn vraag, wil ik dit niet-beantwoorden dan ook beschouwen als een antwoord. Maar let nu op, ik ga je een tweede vraag stellen. Misschien vind je daar in jezelf antwoord op. Omdat jij, goed op de hoogte van de Schrift, ook tijdens je leven op aarde niet hebt kunnen achterhalen of de apostel Petrus ooit in Rome leefde en de kerk van Rome heeft gesticht, zou ik van jou toch willen horen, om welke reden je tijdens je leven op het idee bent gekomen, je met alle ijver in te zetten om prior te worden van een klooster? En waarom heb je, toen je met behulp van allerlei sluwe middelen het priorschap had bemachtigd, je zelfs enkele malen tot het hoofd van de kerk gewend, om jou of tot generaal van je orde of als het mogelijk was, tot bisschop te benoemen? Kijk, dat is een belangrijke vraag en daar kun je me antwoord op geven omdat je dit allemaal in jezelf hebt ervaren en dit nog heel levendig voor de ogen van je herinnering zweeft.
[2] Kijk nu, onze paradijselijke primus trekt een heel verbouwereerd gezicht, zoekt in alle hoeken en gaten naar een slim antwoord en vindt in zichzelf, zoals jullie licht uit zijn verlegen gelaatsuitdrukking kunnen opmaken, niets van dien aard. Hij voelt zich heel sterk genoodzaakt tegen wil en dank met de waarheid voor de dag te komen. Al zal die hem hoe dan ook op zijn tong branden als veel te heet eten, het zal hem niet baten. Daarom besluit hij bij zichzelf de waarheid te spreken, moge komen wat komt!
[3] Kijk, hij doet zijn mond open; luister dus naar wat hij naar voren gaat brengen. Hij, (de prior) zegt: geliefde vriend, waar je ook vandaan mag komen, ik zeg je eerlijk dat ik dat allemaal letterlijk voor mezelf heb gedaan. En waarom deed ik dat? Omdat ik met mijn goede kennis van de principes van de rooms-katholieke kerk maar al te goed inzag waar het in hun christelijke theorieën eigenlijk om ging, namelijk om niets anders dan enkel om de wereldheerschappij. En om die te bereiken moet men zich aanzien en door aanzien schatten en rijkdommen kunnen verschaffen. Maar hoe het zuivere christendom er daarbij uitziet, daarover, dat weet je zelf wel, heeft men zich in de Kerk van Rome nog nooit bekommerd.
[4] En als ik me niet vergis, bestaat die voor het christendom ellendige situatie in de rooms-katholieke kerk vanaf de tijd van Karel de Grote, die naar mijn weten aan de bisschop van Rome landerijen schonk en op die manier een wereldse machthebber van hem maakte.
[5] Vanaf die tijd heeft men het christendom, voor wat zijn zuivere sfeer betreft, als ongeschikt voor de kerkelijke zaak, slechts in het geheim bekeken, omdat het in zijn echtheid lijnrecht tegenover werelds aanzien staat. Daarom behield men enkel de naam en paste de leer zo aan, dat deze zich met het werelds aanzien noodgedwongen moest verdragen.
[6] Ik moet je daar nog bij zeggen dat ik vaak, als ik heimelijk wat verder nadacht over het pausdom, heel sterk moest denken aan de god uit het boek Daniël, 'Mausim', aan wie men goud, zilver en edelstenen offerde en die geen liefde voor vrouwen kende. Maar wat baatte mij al mijn overdenken? Ik was nu eenmaal als een stomme os in het juk gespannen; wie kon mij losmaken? Maar dat is wel zeker, dat de voorste ossen aan de wagen minder te trekken hebben dan die welke meer naar achter voor de wagen zijn gespannen. Ik was blij dat ik dat inzag. Daarom probeerde ik meer vooraan in een juk gespannen te worden, om zodoende meer een parade-os dan een trek-os te zijn. Had ik dan anders moeten handelen?
[7] Ik had wel anders willen handelen als God me niet zo'n teergevoelige huid had gegeven. Maar tengevolge van de uiterste teergevoeligheid van mijn huid en de steeds weer opgefriste aanblik van de vele laaiende brandstapels, koos ik de verstandigste weg en deed eigenlijk helemaal niets. Ik dacht bij mezelf waarachtig christelijk goed te doen volgens de zin van de goddelijke Stichter is in zulke omstandigheden zo goed als totaal onmogelijk. Daarom doe ik liever niets, doe zo goed mogelijk aan de uiterlijke domheden mee en probeer deze, zo goed en kwaad als het gaat, ten minste te gebruiken in mijn tijdelijk voordeel. Ik wist wel dat dit, als aan de leer van Christus iets authentieks was, verkeerd moest zijn, maar dan dacht ik weer:
[8] Als de Heer deze leer, zoals ze in het evangelie staat, heeft gesticht dan zal Hij ook wel Zijn reden hebben, waarom Hij Zijn eenvoudige en hoogst zuivere leer zo heeft laten ontaarden! Bovendien dacht ik ook geregeld aan Paulus, die zijn gemeente opriep onderdanig te zijn aan het wereldlijk gezag of dit nu goed of slecht was, want er bestaat nergens gezag of het komt van God. Is het dus onrecht wat de hoofden van de kerk doen, dan moeten zij dat eens verantwoorden. Maar ik doe, wat Pontius Pilatus eens deed toe hij de kruisiging van Christus niet kon verhinderen. De Heer, als het meest volmaakte Wezen, zal zeker ook wel inzien dat iemand van ons met een uiterst beperkte macht niet in staat is om tegen de gangbare wereldopvattingen in te gaan.
[9] Kijk, beste vriend, waar je ook vandaan komt, dit is mijn antwoord op jouw vraag en je kunt me hier nu op staande voet mijn vel afstropen, je krijgt uit mij geen ander antwoord!
[10] Nu zeg ik: goed, mijn beste vriend, je hebt niets verzwegen maar mij oprecht alles meegedeeld wat je volgens je herinnering in jezelf gevonden hebt. Maar ik zou van je willen horen op welke gronden jij vervolgens in dit paradijs bent gekomen. Want als jij bij jezelf, zoals je zei, overtuigd was van het volledige falen van de Kerk van Rome, dan moet je er toch ook van overtuigd zijn dat haar leer over het voortbestaan van de ziel na de dood even verkeerd moet zijn als al het andere. Ik moet je daarbij nog zeggen dat juist uit de katholieke kerk heel veel mensen hier beland zijn, die toch spoedig in het ware rijk Gods kwamen en verder moet ik nog opmerken dat, ook al zou de katholieke kerk zich in een volkomen antichristendom bevinden, ik me dan toch niet weet te herinneren dat ze de naastenliefde en de ootmoed ooit verboden heeft. Daarom zou ik van jou nog willen horen hoe het dan kwam dat jij, zoals reeds opgemerkt, in dit paradijs bent gekomen.
[11] Onze primus zegt: beste vriend, waar je ook vandaan komt, deze vraag te beantwoorden zal van mijn kant wel wat moeilijk zijn want eerlijk gezegd, de gronden waarop ik hierheen ben gebracht, ken ik evenmin als het middelpunt van de aarde. Want ik moet eerlijk toegeven dat ik tijdens mijn lichamelijk leven de onsterfelijkheid van de ziel na de dood en nog veel meer zaken helemaal heb laten vallen. Maar wanneer men het geestelijk leven na de dood laat vallen, dan blijft er op aarde toch niets anders over dan te leven naar het oud Romeinse gezegde: Ede, bibe, lude; post mortem nulla voluptas! (8. Eet, drink en speel, want na de dood bestaat er geen plezier meer.) Zo heb ik op aarde ook geleefd om te eten, te drinken en juist omwille van het eten en drinken, alle wereldse beuzelarijen mee te maken.
[12] Maar toen de altijd nog fatale lichamelijke dood over mij kwam, waar ik tijdens mijn leven zo onnodig veel over heb nagedacht, toen ervoer ik dat deze dood geen ultima linea rerum (Definitief einde.) is, maar dat ik na het mij tot op heden onbegrijpelijke afleggen van mijn aards omhulsel, net zo verder leef als ik vroeger op aarde geleefd heb. Het enige verschil is dat ik nu in plaats van in vuile kloostercellen mijn tijd doorbreng in deze aardige tuinsalons en in plaats van een zwarte, nu een witte toog draag, geen mis meer lees maar me hier bevind als een met intelligentie begaafde bladluis en letterlijk een fructus consumere natus (10. Parasiet.) ben.
[13] Dat deze kloosterregels van de wereld hier nog onderhouden worden, is op zich genomen even onverklaarbaar als al het andere. We menen hier dat we gelukkig zijn; werkelijk, we zijn hier alleen gelukkig vanwege onze terug gevonden, aangewende en enigszins gecultiveerde kloosterregel. Neem je ons deze af, dan zijn veldmuizen gelukkiger dan wij. Ik moet je daarom bij dit alles nog zeggen dat we geen van allen echt weten waarom we hier zijn.
[14] Weet jij wat beters, deel het ons dan mee en we zullen deze onzekere schijn heel graag omruilen, zelfs tegen een onplezierige zekerheid. Doe met mij en met ons allemaal wat je wilt, maar bespaar ons de hel en nog verdere vragen. Want ik heb je nu alles verteld en je kunt me nu nog vragen stellen zoveel je maar wilt, ik zal je op elke vraag weten te antwoorden als een steen; want waar niets is, daar kan de dood niets nemen!
«« 73 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.